Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
22 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 2 maart 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1976, was aangeklaagd voor passieve ambtelijke omkoping en schending van het ambtsgeheim, waarbij hij als politieagent het politiesysteem had geraadpleegd en gegevens aan derden had verstrekt. De verdediging stelde dat de redelijke termijn in eerste aanleg was overschreden, en vroeg zich af of het hof terecht was uitgegaan van een termijn van twee jaar in plaats van de gebruikelijke 16 maanden, gezien het feit dat de verdachte anderhalve maand in voorlopige hechtenis had gezeten.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.