ECLI:NL:HR:2024:1461

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
23/02854
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag op auto gekocht van particulier, geregistreerd als gestolen in Frankrijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de teruggave van een auto die in beslag was genomen. De auto, een blauwe Renault Megane, was door de klager gekocht van een particulier, maar bleek geregistreerd als gestolen in Frankrijk. De klager, die zich als autohandelaar presenteerde, had de auto op 9 februari 2023 geprobeerd te registreren bij het RDW, maar de registratie werd geweigerd omdat de auto als gestolen was gesignaleerd. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat de klager geen recht had op teruggave van de auto, omdat hij deze had gekocht van een particulier en niet van een regulier bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de klager niet kon profiteren van de bescherming die artikel 3:86 lid 3 BW biedt aan consumenten die goederen kopen van een bedrijf. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de oorspronkelijke eigenaar van de auto, die deze door diefstal was kwijtgeraakt, zijn eigendom binnen de wettelijke termijn had opgeëist. De Hoge Raad concludeerde dat de klager onvoldoende bewijs had geleverd dat hij de auto te goeder trouw had gekocht en dat hij niet kon aantonen dat hij als particulier handelde. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02854 B
Datum15 oktober 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2023, nummer RK 23/008934, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.E. Kötter, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de klager geen beroep toekomt op artikel 3:86 lid 3, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen auto, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen:
“Feiten en omstandigheden
Klager heeft op 9 februari 2023 bij het RDW keuringstation in Amsterdam getracht een blauwe Renault Megane met VIN-nummer [VIN] (hierna: de auto) te registreren. Tijdens de controle door de RDW bleek de auto vanaf 28 december 2022 als gestolen geregistreerd te staan in Frankrijk.
Klager heeft aan de politie het volgende verklaard:
“Ik ben autohandelaar. Mijn bedrijf heet [bedrijf] en is gelegen op de [a-straat 1] te Noordwijkerhout. Ik heb de betrokken blauwe Megane ten goede trouw gekocht in Duitsland. Ik zag deze auto op een advertentie op https://www.mobile.de/. Ik zag dat de auto verkocht werd door een particulier. Ik kan de advertentie aan u tonen. Ik heb de auto gekocht voor 13.000 euro, dit heb ik contant betaald. Ik kan aantonen dat ik dit geld gepind heb. Ik heb contact gehad met de verkoper middels WhatsApp. Dit gesprek kan ik aantonen. Ik heb ook een screenshot van een koopovereenkomst tussen mij en de verkoper. Ik zag dat het kenteken en VIN-nummer overeenkwam met het kenteken en de bijhorende papieren. Ik heb twee sleutels van de auto. Ik wist niet dat de auto van diefstal afkomstig was. Ik heb de auto laten ophalen door mijn koerier. Nadat de auto werd opgehaald zag ik dat mijn berichten niet meer aankwamen op Whatsapp bij de verkoper.”
Desbetreffende auto is op 27 februari 2023 onder klager in beslag genomen, hetgeen blijkt uit de kennisgeving van inbeslagname. Klager heeft hierop een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave van de auto.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de gronden voor het voortzetten van het strafvorderlijk beslag niet langer aanwezig zijn zodat het strafvorderlijk beslag dat rust op de auto kan worden opgeheven.
Vervolgens rijst de vraag aan wie de auto dient te worden teruggegeven, aan klager of aan de eigenaar van wie de auto is gestolen. Hoofdregel is dat een voorwerp moet worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd.
In beklagzaken dient de rechtbank terughoudend te zijn met het bepalen van eigendomsverhoudingen, zeker als zowel de diefstal als een koop zich feitelijk in een ander land hebben voltrokken. Volgens de Nederlandse wetgeving staat echter voorop dat een eigenaar zijn eigendomsrecht niet verliest als zijn eigendom wordt gestolen; hij blijft eigenaar en als hij zijn goed terug vindt is hij gerechtigd om het op te eisen van de persoon die het onder zich heeft.
Op grond van artikel 3:86 BW wordt de eigenaar van een goed, dat door diefstal is verloren, sterker beschermd dan de nieuwe verkrijger van die goederen, zelfs als die te goeder trouw is. De enige uitzondering op die regel is dat de verkrijger te goeder trouw een particuliere consument is die de goederen heeft gekocht van een regulier bedrijf met een duurzame op een vaste plaats gevestigde bedrijfsruimte, omdat men daar in beginsel geen gestolen zaken behoeft te verwachten en de verkoper steeds gemakkelijk is terug te vinden.
In dit geval is de vraag of klager als particuliere consument kan worden gezien. Hij is autohandelaar. Hij stelt dat hij de auto voor eigen gebruik heeft gekocht, maar heeft het geld voor de contante betaling daarvan van zijn zakelijke rekening gepind.
Vervolgens is de vraag of klager te goeder trouw is geweest. Daarvoor is van belang dat voldoende onderzoek is gedaan naar de herkomst van de auto.
Klager heeft de auto niet zelf gezien, en ook de verkoper niet ontmoet. Hij heeft de auto door een koerier laten ophalen.
Daarnaast blijkt dat de verkoper niet handelde als regulier bedrijf met een gevestigde bedrijfsruimte. Het was een particulier die via Whatsapp-berichten de koop heeft gesloten. Ondanks het feit dat klager met de auto de autopapieren en twee sleutels (via de koerier) heeft overgedragen gekregen, is de rechtbank van oordeel dat klager gelet op bovenstaande omstandigheden geen beroep kan doen op de uitzondering van artikel 3:86 BW.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd. De rechtbank zal derhalve het beklag ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”
2.3
Artikel 3:86 leden 1 en 3 BW luidt:
“1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
(...)
3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:
a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; (...).”
2.4.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat de eigenaar van de auto, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, die auto als zijn eigendom heeft opgeëist.
2.4.2
Het vereiste dat de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, die zaak binnen drie jaren na de diefstal als zijn eigendom opeist, brengt niet mee dat deze eigenaar binnen die termijn een daad van rechtsvervolging moet hebben verricht waarmee hij de gestolen zaak als zijn eigendom opeist. Het is voldoende dat deze eigenaar zich binnen de vervaltermijn van drie jaren tot politie of justitie heeft gewend en te kennen heeft gegeven de inbeslaggenomen zaak als zijn eigendom te willen opeisen. (Vgl. HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2558.)
2.4.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto sinds 28 december 2022 als gestolen staat gesignaleerd en daarmee dat deze auto kennelijk op of rond die datum van de oorspronkelijke eigenaar is gestolen. Daarin ligt besloten als oordeel van de rechtbank dat de oorspronkelijke eigenaar van de auto zich binnen de vervaltermijn van drie jaren tot de politie heeft gewend en te kennen heeft gegeven de gestolen auto als zijn eigendom te willen opeisen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.4.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.5.1
Het cassatiemiddel klaagt verder dat de rechtbank niet heeft vastgesteld of de klager bij aankoop van de auto als natuurlijk persoon handelde, en dus niet in de uitoefening van beroep of bedrijf.
2.5.2
De klager heeft onvoldoende belang bij deze klacht. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat de verkoper niet handelde als regulier bedrijf met een gevestigde bedrijfsruimte, nu de verkoper een particulier betrof die de koop via WhatsApp-berichten heeft gesloten. In dat oordeel ligt besloten dat de klager de zaak niet heeft verkregen van ‘een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken (...) zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte (...) en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde’ en daarmee dat de klager, ook als hij de zaak als ‘natuurlijk persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde’ heeft verkregen, geen beroep toekomt op de bescherming van artikel 3:86 lid 3, aanhef en onder a, BW.
2.5.3
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het eveneens.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2024.