Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 oktober 2022 had plaatsgevonden. De verdachte, geboren in 1983, was in eerste aanleg vrijgesproken van verkrachting, zoals omschreven in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De vrijspraak was onderwerp van discussie, waarbij de advocaat van de verdachte, G. Palanciyan, een cassatiemiddel indiende. De advocaat-generaal, A.E. Harteveld, concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het cassatiemiddel dat zich richtte op de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de verklaring van de aangeefster niet als onvoldoende betrouwbaar had aangemerkt, maar dat het hof terughoudendheid had betracht bij het gebruik van die verklaring. Dit leidde tot de conclusie dat het cassatiemiddel niet tot cassatie kon leiden, en de Hoge Raad heeft het beroep verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak benadrukt de belangrijke rol van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in strafzaken, en hoe terughoudendheid in de beoordeling van dergelijke verklaringen kan leiden tot een vrijspraak in eerste aanleg.