Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 mei 2022. De verdachte, geboren in 1962, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van 1.021 gram hennep in een plastic zak in de schuur achter zijn woning, in strijd met artikel 3.C van de Opiumwet. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat D.R. Kops. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep was ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, volstond de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden, zonder verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.