Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte betrokken was bij grootschalige DigiD-fraude met huur- en zorgtoeslagen. De verdachte had opzetheling gepleegd met betrekking tot drie paspoorten, twee identiteitskaarten, een rijbewijs, een ov-chipkaart, een klein vaarbewijs en een bankpas, wat valt onder artikel 416.1.a van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad moest beoordelen of het hof de bewezenverklaarde feiten correct had gekwalificeerd als 'gewoonte maken van opzetheling' volgens artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Echter, bij de beoordeling van het tweede cassatiemiddel werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van veertien maanden moest worden verminderd naar dertien maanden.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar dertien maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen op 15 oktober 2024.