Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn toenmalige vriendin, waarbij hij haar met zijn vuisten tegen het hoofd sloeg. De zaak betreft de vraag of de toenmalige vriendin van de verdachte kan worden aangemerkt als 'zijn levensgezel' in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van de verdachte gegrond is, maar dat dit bij gebrek aan belang niet tot cassatie hoeft te leiden. De strafmotivering van het hof heeft niet aangetoond dat het zijn van 'levensgezel' strafverzwarend is meegenomen in de strafoplegging. De verdachte was ook veroordeeld voor het overtreden van een huisverbod en voor een eerdere mishandeling van hetzelfde slachtoffer. De Hoge Raad concludeert dat de aard en ernst van de overige bewezenverklaarde feiten niet worden aangetast door het wegvallen van de omstandigheid dat de vriendin als 'levensgezel' wordt aangemerkt. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling van de strafoplegging, maar verwerpt het cassatiemiddel. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebrengt.