ECLI:NL:HR:2024:1412

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
23/01858
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering wegens ontbreken veroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het openbaar ministerie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat er geen veroordeling was voor de strafbare feiten die aan de ontnemingsvordering ten grondslag lagen. Het openbaar ministerie stelde dat deze beslissing berustte op onjuiste gronden. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad onterecht had geoordeeld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof in de samenhangende strafzaak en oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering niet kon standhouden, nu de grondslag voor de ontnemingsvordering was komen te vervallen door de vernietiging van de veroordeling in de strafzaak. Dit leidde tot de conclusie dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigde en de zaak terugwees naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een veroordeling in de hoofdzaak voor de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering. De Hoge Raad bevestigde dat zonder een veroordeling, de basis voor het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ontbreekt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01858 P
Datum22 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 mei 2023, nummer 20-002485-20, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman van de betrokkene J.H.L. Antonides, advocaat in Roermond, heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel berust op onjuiste gronden. Daartoe wordt aangevoerd dat, als het cassatiemiddel van het openbaar ministerie in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt doel treft en de Hoge Raad het arrest van het hof in de strafzaak vernietigt, aan de beslissing in de ontnemingszaak de grondslag komt te ontvallen.
2.2
Het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering. De motivering van die beslissing houdt in:
“Het tenlastegelegde onder 1, 2 en 6 in de onderliggende strafzaak (parketnummer 20-002484-20), kort gezegd het opzettelijk telen, dan wel opzettelijk aanwezig hebben van 14.374 gram hennep (feit 1), het opzettelijk telen dan wel aanwezig hebben van 604 hennepplanten (feit 2) en witwassen (feit 6), ligt ten grondslag aan de ontnemingsvordering.
Het hof heeft bij arrest van heden in die zaak de bestreden uitspraak vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van het onder 1, 2 en 6 tenlastegelegde.
Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Door de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de hoofdzaak is aldus de grondslag voor de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel komen te ontvallen.
Nu een veroordeling ter zake het onder 1, 2 en 6 tenlastegelegde ontbreekt kan het Openbaar Ministerie niet in de ontnemingsvordering worden ontvangen en zal - onder vernietiging van het vonnis - daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.3
De Hoge Raad heeft het arrest van het hof in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt en die bij de Hoge Raad aanhangig is onder nummer 23/01859, vernietigd wat betreft onder meer de beslissingen over het onder 1 (gedeeltelijk), 2 en 6 tenlastegelegde. Dat brengt mee dat aan de beslissing in deze ontnemingszaak de grondslag is komen te ontvallen (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1947).
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 oktober 2024.