Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
22 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 november 2022. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1953, wordt beschuldigd van grootschalige verduistering van beleggingsgelden. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene over de uitspraak van het hof beoordeeld. De centrale vragen waren of het hof terecht heeft geoordeeld dat het bedrag dat de betrokkene zou hebben verduisterd als wederrechtelijk verkregen voordeel van hem persoonlijk kan worden aangemerkt, en of het hof terecht heeft vastgesteld dat niet aannemelijk is geworden dat dit voordeel aan de betrokkene en medebetrokkene is komen te ontvallen, met uitzondering van een bedrag van € 42.352,39. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de betrokkene verworpen.