ECLI:NL:HR:2024:1406

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
23/01932
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag op personenauto in ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beschikking van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die stelt eigenaar te zijn van een personenauto die in beslag is genomen in het kader van een ontnemingsprocedure tegen een ander. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sterke aanwijzingen waren dat de auto niet aan de klager, maar aan een ander toebehoorde. De klager had zijn verzoek om teruggave van de auto ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de rechtbank niet de juiste maatstaf had toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de rechtbank voldoende aanwijzingen had gevonden die de conclusie ondersteunden dat de auto aan de ander toebehoorde. De klager had geen belang bij vernietiging en terugwijzing, aangezien de rechtbank op basis van haar oordeel het klaagschrift ongegrond had moeten verklaren. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klager, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01932 B
Datum15 oktober 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2023, nummer RK 22/015079, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat in Den Haag, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen klagen dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
Bij de stukken bevindt zich een schriftelijke toelichting van 29 december 2022 van het openbaar ministerie als reactie op het ingediende klaagschrift. Deze toelichting houdt onder meer in:
“Grond inbeslagname (klassiek beslag 94a Sv
ex 94 Sv of conservatoir beslag ex 94a Sv).
(...)
Afdoening strafzaak / stand van zaken [betrokkene 1] is veroordeeld (...).
strafzaak De strafzaak is onherroepelijk.
De ontnemingszaak is nog niet
onherroepelijk. (...)”
2.2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen:
“Onder [betrokkene 1] is op 19 juni 2022 in beslag genomen een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, [kenteken]. De klager heeft gesteld rechthebbende van de auto te zijn en verzoekt om teruggave ervan.
In dit geval dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er sterke aanwijzingen dat de auto niet aan de klager, maar aan [betrokkene 1] toebehoort. Daartoe is redengevend dat de auto nabij de woning van [betrokkene 1] in beslag is genomen. Ook staat de auto op naam van [betrokkene 1]. De rechtbank overweegt daarbij dat [betrokkene 1] een op dat moment veroordeelde opzetheler van auto’s en auto-onderdelen was, met een nog lopende ontnemingszaak waarin in eerdere aanleg een forse ontnemingsmaatregel is opgelegd. De rechtbank is met het Openbaar Ministerie van oordeel dat de stelling van de klager, dat hij nu juist deze voor fraude veroordeelde [betrokkene 1] heeft uitgekozen om als katvanger te dienen om zijn auto op naam te zetten, omdat de klager dat zelf niet kon in verband met een fraude registratie, als zeer merkwaardig en niet geloofwaardig aan te merken is.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat is gebleken dat de auto een paar uur na inbeslagname door de politie snel op naam is gezet van de klager, iets wat eerder volgens de klager niet mogelijk was omdat er bij hem sprake was van een frauderegistratie. Dat was nu juist de reden die de klager had gegeven voor het feit dat de auto op naam van [betrokkene 1] was gezet.
Gelet hierop is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter de auto later, als toebehorend niet aan de klager maar aan [betrokkene 1], verbeurd zal verklaren.
Het belang van strafvordering verzet zich daarom tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.”
2.3
Artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen (...), kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
2.4
Bij de beoordeling van de cassatiemiddelen moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval waarin op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter moet daarvan in zijn beslissing blijk geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 Sv voordoet. (Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144.)
2.5
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. De cassatiemiddelen klagen hierover terecht. Tot cassatie hoeft dit echter niet te leiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sterke aanwijzingen zijn dat de auto niet aan de klager, maar aan [betrokkene 1] toebehoort. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de auto nabij de woning van [betrokkene 1] in beslag is genomen, dat de auto ten tijde van de inbeslagneming op naam van [betrokkene 1] stond en dat de verklaring van de klager hierover niet geloofwaardig is. In dat niet onbegrijpelijke oordeel ligt besloten dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de klager als eigenaar van de inbeslaggenomen auto moet worden aangemerkt. De klager heeft bij vernietiging en terugwijzing dan ook geen belang, nu de rechtbank op grond van dat oordeel het klaagschrift ongegrond had moeten verklaren.
2.6
De cassatiemiddelen zijn tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2024.