Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
8 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor diefstal met braak uit een winkel. De zaak betreft de afwijzing door het hof van een verzoek van de verdediging om verbalisanten als getuigen te horen over de herkenning van de verdachte op camerabeelden. De verdediging stelde dat de verklaringen van de verbalisanten een belastende strekking hadden en dat het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM, in het geding was.
De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de verbalisanten niet zonder meer begrijpelijk was. De rechtbank en het hof hadden de bewezenverklaring mede gebaseerd op de door de verdachte betwiste verklaringen van de verbalisanten, zonder dat de verdediging deze getuigen had kunnen ondervragen. Dit was in strijd met het recht op een eerlijk proces. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak voor de verdediging om getuigen te kunnen ondervragen, vooral wanneer de verklaringen van die getuigen cruciaal zijn voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de waarborgen van het strafprocesrecht.