ECLI:NL:HR:2024:1399

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
22/01864
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing verzoek tot horen van verbalisanten in diefstalzaak met braak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor diefstal met braak uit een winkel. De zaak betreft de afwijzing door het hof van een verzoek van de verdediging om verbalisanten als getuigen te horen over de herkenning van de verdachte op camerabeelden. De verdediging stelde dat de verklaringen van de verbalisanten een belastende strekking hadden en dat het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM, in het geding was.

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de verbalisanten niet zonder meer begrijpelijk was. De rechtbank en het hof hadden de bewezenverklaring mede gebaseerd op de door de verdachte betwiste verklaringen van de verbalisanten, zonder dat de verdediging deze getuigen had kunnen ondervragen. Dit was in strijd met het recht op een eerlijk proces. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak voor de verdediging om getuigen te kunnen ondervragen, vooral wanneer de verklaringen van die getuigen cruciaal zijn voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de waarborgen van het strafprocesrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01864
Datum8 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 mei 2022, nummer 22-000262-20 en 22-002227-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat in ’s-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de zaak met parketnummer 09-817016-20 (rolnummer 22-000262-20) dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen, althans het gebruik van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen voor het bewijs, niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2
De verdachte is in de zaak met parketnummer 09-817016-20 (rolnummer 22-000262-20) in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld voor – kort gezegd – diefstal in vereniging met braak. De bewezenverklaring steunt in beide instanties op onder meer in processen-verbaal van bevindingen neergelegde verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . De procesgang houdt – kort samengevat – in dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep het verzoek heeft gedaan om die verbalisanten als getuigen te horen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt daarover in:
“De voorzitter doet mededeling van de schrifturen in beide zaken. Zij deelt mee dat de raadsvrouw in de zaak met rolnummer 22-000262-20 heeft verzocht tot het horen van de verbalisanten: [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Voorts deelt zij mee dat de poortraadsheer heeft geoordeeld dat vooralsnog volstaan kon worden met het laten opmaken van aanvullende processen-verbaal. Voorts deelt de voorzitter mede dat in de zaak met rolnummer 22-000262-20 aanvullende processen-verbaal zijn opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De raadsvrouw van de verdachte zegt dat de processen-verbaal nog steeds aanleiding geven om de verbalisanten nader te horen en voert daartoe het volgende aan:
De verbalisanten hebben niet duidelijk genoeg beschreven waar de eerste herkenning van mijn cliënt op gebaseerd is. Ik zou de verbalisanten willen bevragen over hoe de herkenningen tot stand zijn gekomen, of dat spontaan is gebeurd en op basis van welke specifieke stills de verdachte is herkend. Daarom persisteer ik bij mijn bij appelschriftuur gedane getuigenverzoeken. U, oudste raadsheer, zegt mij dat de stills achter de aanvullende processen-verbaal zitten en dat de verbalisanten hebben opgeschreven op welke beelden zij mijn cliënt hebben herkend. Dat wisselt. Verbalisant [verbalisant 3] heeft de verdachte herkend op de beelden van de Grote Markt en van de Wagenstraat. In de aanvullende processen-verbaal schrijven de verbalisanten echter niet hoe de eerste herkenningen in 2019 tot stand zijn gekomen. De herkenningen van mijn cliënt door de verbalisanten zijn belastende bewijsmiddelen. Ik tast nog steeds in het duister hoe de eerste herkenningen hebben plaatsgevonden; de verbalisanten hebben opnieuw een proces-verbaal van herkenning opgemaakt, maar dat beantwoordt mijn vraag niet en die zijn opgemaakt met de voorkennis dat ze mijn cliënt eerder hebben herkend op die beelden.
(...)
De raadsvrouw van de verdachte stelt dat er verwarring is over de vraag of de persoon die is herkend op de Wagenstraat wel de zelfde persoon is als de persoon die op de beelden van de Grote Markt te zien is. De raadsvrouw wijst het hof op pagina 43 van het dossier, waar verbalisant [verbalisant 4] schrijft dat de beelden van te slechte kwaliteit zijn om daarop een herkenning van de verdachte te baseren. Ook zegt de raadsvrouw dat de medeverdachte [medeverdachte] niet door de verbalisanten is herkend.”
2.3
Het hof heeft het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de getuigenverzoeken van de raadsvrouw worden afgewezen. Met het opstellen van de aanvullende processen-verbaal is naar het oordeel van het hof voldoende aan het verdedigingsbelang tegemoet gekomen. In de processen-verbaal is door de verbalisanten omschreven op basis van welke beelden/stills de verbalisanten de verdachte hebben herkend. Het hof heeft kennisgenomen van het aanvullende proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] , die de verdachte heeft herkend op de beelden van de Grote Markt en de beelden van de Wagenstraat en de Gedempte Burgwal.”
2.4
De afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen, waaraan door de verdediging ten grondslag is gelegd dat de eerder in de processen-verbaal van bevindingen neergelegde verklaringen een belastende strekking hebben, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring hebben aangenomen mede op grond van die door de verdachte betwiste verklaringen van die verbalisanten zonder dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 09-817016-20 (rolnummer 22-000262-20) tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2024.