ECLI:NL:HR:2024:1396

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
22/02881
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake aanhoudingsverzoek in eenvoudige strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, in strijd met artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. Tijdens de behandeling in hoger beroep was de verdachte niet verschenen, wat leidde tot een aanhoudingsverzoek door zijn raadsvrouw. Het hof heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat het om een eenvoudige zaak ging en dat de betekening correct was. De raadsvrouw voerde aan dat het van belang was dat het hof zelf een indruk kreeg van de verdachte, vooral gezien de opgelegde gevangenisstraf van twee weken in eerste aanleg en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn beslissing niet toereikend had gemotiveerd, gezien de omstandigheden die door de raadsvrouw waren aangevoerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02881
Datum8 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2022, nummer 21-003578-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder in:
“Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. S.G.H. van de Kamp, advocate te ‘s-Hertogenbosch, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
(...)
De raadsvrouw deelt desgevraagd mede dat het adres van verdachte een postadres betreft. Hij heeft zich anderhalve maand geleden uitgeschreven. Via de hulpverlening heeft hij zich daar destijds ingeschreven. Mijn cliënt slaapt momenteel bij zijn schoonouders. Zijn ouders zijn naar Groot-Brittannië geëmigreerd en ook zijn zus is recentelijk geëmigreerd. Hij is hier dus ‘alleen’.
De raadsvrouw voert het woord:
Ik wil u verzoeken de zaak aan te houden. Het is weliswaar een eenvoudige zaak. maar er is wel twee weken gevangenisstraf opgelegd. De hulpverlening dateert van mei. Cliënt zou een uitkering aanvragen en een woning betrekken. Daarvoor moest hij wel student zijn, maar dat is hij niet. Hij is bezig met het starten van een dakdekkersbedrijf en hij bekijkt of hij zijn rijbewijs kan halen. Ik acht het van belang dat u zelf een indruk krijgt van cliënt. Ik had hem vandaag ook verwacht. Ik heb hem nog aangegeven dat het hier in Arnhem is. Hij zou vervoer regelen. Ik durf niet te zeggen of hij in de file staat of last heeft van de boerenprotesten. Ik vind het lastig omdat hij normaal gesproken altijd iets laat weten. Het is van belang dat hij aanwezig is en hij wilde ook aanwezig zijn.
De advocaat-generaal voert desgevraagd het woord:
Ik vind het prima om even te wachten. Ik zal mij verzetten tegen aanhouding. Het is belangrijk te weten hoe de verdachte in de wedstrijd zit, maar dan moet hij wel bij de wedstrijd zijn. Hij is op tijd opgeroepen.
De raadsvrouw reageert:
Het is de eerste keer dat de zaak op zitting staat. Ik persisteer bij het aanhoudingsverzoek.
De voorzitter deelt als beslissing mede:
Het is een simpele zaak. De betekening is correct. Ik zal het aanhoudingsverzoek afwijzen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting (hierna: aanhoudingsverzoek) kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of door zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een aanhoudingsverzoek doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op het effectueren van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of om de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging alsnog te verkrijgen. Op grond van artikel 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daarover is gehoord.
De verdachte of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag ligt.Als zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen.
In de regel mag van de verdachte of zijn raadsman worden gevergd dat hij (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende met bewijsstukken is onderbouwd en/of niet (voldoende) aan de door hem gevraagde aanvulling is voldaan.
Voor het oordeel dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is, volstaat echter niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden - in het bijzonder of het gaat om een omstandigheid die zich onverwacht aandient, bijvoorbeeld in verband met ziekte van de verdachte - of, voordat wordt beslist op het verzoek, gelegenheid moet worden geboden het verzoek nader toe te lichten en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen. De rechter kan echter het bieden van die gelegenheid en het nemen van een beslissing over de aannemelijkheid van de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, achterwege laten op grond van zijn oordeel dat wat is aangevoerd - als dat juist zou zijn - in de hierna weer te geven belangenafweging niet tot toewijzing van het verzoek leidt.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek al - dat wil zeggen: zonder tot die belangenafweging over te gaan - afwijzen op de grond dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is.
Wanneer zich niet het geval voordoet dat de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is geoordeeld, moet de rechter een afweging maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid op de terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheden moeten worden betrokken, moet de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk geven in de motivering van zijn beslissing. (Vgl. in iets andere bewoordingen HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737).
2.4.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht het onderzoek op de terechtzitting aan te houden, opdat de verdachte bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig zou kunnen zijn. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het weliswaar om een eenvoudige zaak gaat, maar dat er in eerste aanleg een gevangenisstraf van twee weken is opgelegd, en dat het - gelet op, kort gezegd, de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte - van belang is dat het hof zelf een indruk krijgt van de verdachte. De raadsvrouw heeft verder aangegeven dat zij van de verdachte had begrepen dat hij vervoer naar de terechtzitting zou regelen en hij normaal gesproken altijd iets laat weten als hij niet komt, waarbij zij als mogelijkheid heeft geopperd dat de verdachte in de file staat of last heeft van boerenprotesten.
Het hof heeft het verzoek afgewezen omdat het “een simpele zaak” betreft en “de betekening correct (is)”. Daarmee heeft hof, gelet op het hiervoor onder 2.3 vooropgestelde beoordelingskader en in het licht van wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2024.