ECLI:NL:HR:2024:1345

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
23/02786
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de beschikking tot ontruiming van een kraakpand en ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 20 juni 2023 geoordeeld dat de rechter-commissaris ten onrechte een machtiging had verleend voor de ontruiming van een kraakpand op basis van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering. Het openbaar ministerie stelde cassatieberoep in, waarbij de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de betrokkene ter discussie stond. De betrokkene had bij het instellen van het hoger beroep haar persoonsgegevens niet bekendgemaakt, wat volgens de Hoge Raad leidde tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank dit had moeten vaststellen en verklaarde het hoger beroep van de betrokkene alsnog niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bekendmaking van persoonsgegevens bij het instellen van hoger beroep in dergelijke zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02786 B
Datum1 oktober 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2023, nummer RK 22/028613, op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 1 december 2022 betreffende de toewijzing van de vordering als bedoeld in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering in de zaak
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De raadsman van de betrokkene, W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het beklag.

2.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van het openbaar ministerie

2.1
Het procesverloop in deze zaak is als volgt. De officier van justitie heeft op 28 november 2022 een machtiging van de rechter-commissaris gevorderd voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf, als bedoeld in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechter-commissaris heeft deze vordering op 1 december 2022 toegewezen en de machtiging verleend. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris is door de betrokkene hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 20 juni 2023 op dit hoger beroep beslist, waarbij de rechtbank onder meer heeft overwogen dat de rechter-commissaris de hiervoor genoemde machtiging ten onrechte heeft afgegeven. Het dictum van de beschikking van de rechtbank houdt in dat het beroep gegrond wordt verklaard. Het openbaar ministerie heeft cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank.
2.2
Artikel 446 leden 1 en 2 Sv luidt:
“1. Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van hoger beroep van het openbaar ministerie regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechtbank of de rechter-commissaris waarbij een krachtens dit wetboek genomen vordering niet is toegewezen, binnen veertien dagen in hoger beroep komen bij het gerechtshof of de rechtbank. Is echter de hoofdzaak niet voor hoger beroep vatbaar dan is binnen gelijke termijn alleen beroep in cassatie toegelaten.
2. Tegen alle zoodanige beschikkingen in hoogsten aanleg staat het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna beroep in cassatie open.”
2.3
De beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking strekt ertoe dat – anders dan door de rechter-commissaris is beslist – de onder 2.1 genoemde vordering van de officier van justitie niet wordt toegewezen. Er is daarmee sprake van een beschikking zoals bedoeld in artikel 446 lid 2 Sv. Het cassatieberoep van het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de betrokkene ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de beschikking, als bedoeld in artikel 551a Sv, van de rechter-commissaris. Het voert daartoe aan dat de betrokkene bij het instellen van het hoger beroep niet haar persoonsgegevens bekend heeft gemaakt.
3.2.1
De beschikking van de rechter-commissaris houdt onder meer in:
“Beslissing op een vordering tot machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf (artikel 551a Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:
NN (alle aanwezige personen in nagenoemd pand), van wie zich niemand bekend heeft gemaakt en/of een of meer vooralsnog onbekend gebleven perso(o)n(en), hierna ook de krakers,
woonplaats: [plaats].”
3.2.2
Tegen de beschikking van de rechter-commissaris is hoger beroep ingesteld door een persoon die in de daarvan opgemaakte akte als “NN1” wordt aangeduid. Pas na aanvang van de behandeling van het hoger beroep is bekend geworden dat “NN1” de betrokkene betreft.
3.3
In de beschikking van de rechter-commissaris zijn de personen op wie de daarin genoemde vordering betrekking heeft, niet bij naam aangeduid maar als “NN (alle aanwezige personen in nagenoemd pand), van wie zich niemand bekend heeft gemaakt en/of een of meer vooralsnog onbekend gebleven perso(o)n(en)”. Dat betekent dat tegen die beschikking alleen onder bekendmaking van persoonsgegevens hoger beroep kon worden ingesteld (vgl. HR 27 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0259). Nu de betrokkene bij het instellen van het hoger beroep heeft nagelaten haar persoonsgegevens bekend te maken, had de rechtbank het hoger beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.
3.4
De Hoge Raad zal doen wat de rechtbank had moeten doen en het hoger beroep van de betrokkene alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- verklaart het hoger beroep van de betrokkene alsnog niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 oktober 2024.