ECLI:NL:HR:2024:1344

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
23/02785
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake machtiging tot ontruiming van kraakpand

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2023. De rechtbank had in hoger beroep geoordeeld dat de rechter-commissaris op 1 december 2022 ten onrechte een machtiging had verleend voor de ontruiming van een kraakpand op vordering van de officier van justitie. Het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking van de rechtbank, die de vordering van de officier van justitie niet heeft toegewezen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat de beslissing van de rechtbank een beschikking is zoals bedoeld in artikel 446 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het cassatieberoep ontvankelijk is. Vervolgens heeft de Hoge Raad de klachten van het openbaar ministerie beoordeeld, maar deze niet gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, en heeft daarom het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02785 B
Datum1 oktober 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2023, nummer RK 22/028618, op het hoger beroep tegen de beslissing van
de rechter-commissaris van 1 december 2022 betreffende de toewijzing van de
vordering als bedoeld in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering in de zaak
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De raadsman van de betrokkene, W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van het openbaar ministerie

2.1
Het procesverloop in deze zaak is als volgt. De officier van justitie heeft op 28 november 2022 een machtiging van de rechter-commissaris gevorderd voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf, als bedoeld in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechter-commissaris heeft deze vordering op 1 december 2022 toegewezen en de machtiging verleend. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris is door de betrokkene hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 20 juni 2023 op dit hoger beroep beslist, waarbij de rechtbank onder meer heeft overwogen dat de rechter-commissaris de hiervoor genoemde machtiging ten onrechte heeft afgegeven. Het dictum van de beschikking van de rechtbank houdt in dat het beroep gegrond wordt verklaard. Het openbaar ministerie heeft cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank.
2.2
Artikel 446 leden 1 en 2 Sv luidt:
“1. Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van hoger beroep van het openbaar ministerie regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechtbank of de rechter-commissaris waarbij een krachtens dit wetboek genomen vordering niet is toegewezen, binnen veertien dagen in hoger beroep komen bij het gerechtshof of de rechtbank. Is echter de hoofdzaak niet voor hoger beroep vatbaar dan is binnen gelijke termijn alleen beroep in cassatie toegelaten.
2. Tegen alle zoodanige beschikkingen in hoogsten aanleg staat het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna beroep in cassatie open.”
2.3
De beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking strekt ertoe dat – anders dan door de rechter-commissaris is beslist – de onder 2.1 genoemde vordering van de officier van justitie niet wordt toegewezen. Er is daarmee sprake van een beschikking zoals bedoeld in artikel 446 lid 2 Sv. Het cassatieberoep van het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk.

3.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 oktober 2024.