Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van het openbaar ministerie
3.Beoordeling van het cassatiemiddel
4.Beslissing
1 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2023. De rechtbank had in hoger beroep geoordeeld dat de rechter-commissaris op 1 december 2022 ten onrechte een machtiging had verleend voor de ontruiming van een kraakpand op vordering van de officier van justitie. Het openbaar ministerie heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking van de rechtbank, die de vordering van de officier van justitie niet heeft toegewezen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat de beslissing van de rechtbank een beschikking is zoals bedoeld in artikel 446 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het cassatieberoep ontvankelijk is. Vervolgens heeft de Hoge Raad de klachten van het openbaar ministerie beoordeeld, maar deze niet gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, en heeft daarom het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.