ECLI:NL:HR:2024:1329
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen en belastingaanslagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] h.o.d.n. V.O.F. [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 december 2022, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland heeft behandeld. De Rechtbank had eerder navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2011 en 2012, alsook aanslagen voor de jaren 2012 en 2013, en boetebeschikkingen gegeven.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.C. de Jager, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.