Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
24 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een coffeeshophouder, was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs die de gedoogde grens van 500 gram overschreed. De Hoge Raad beoordeelde verschillende cassatiemiddelen die door de verdediging waren ingediend. Een belangrijk punt van discussie was of het hof volstond met de opgave van bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359.3 van het Wetboek van Strafvordering, gezien het verweer van de verdediging over de hoeveelheid drugs die de verdachte aanwezig had.
Daarnaast werd de strafmotivering onder de loep genomen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn overwegingen de intentie van de verdachte om in de toekomst, indien hij opnieuw een vergunning zou krijgen, op dezelfde wijze te handelen, mocht betrekken bij de strafoplegging. De opgelegde gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, werd door de plaatsvervangend advocaat-generaal als te hoog betiteld, en de Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de straf naar acht maanden en drie weken, met behoud van de voorwaardelijke straf.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige strafmotivering en de naleving van de redelijke termijn in strafprocedures.