Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
24 september 2024.
Hoge Raad
Op 24 september 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 23/01852. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 november 2022. Deze beschikking betrof een klaagschrift op basis van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering, dat betrekking heeft op de strafvorderlijke bevoegdheid tot ontruimen van een kraakpand. De advocaat van de betrokkene, E. Tamas, heeft een cassatiemiddel voorgesteld, maar de advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 445 van het Wetboek van Strafvordering, cassatieberoep tegen beschikkingen alleen openstaat in de gevallen die in dat wetboek zijn bepaald. Aangezien er geen specifieke bepaling is die cassatieberoep mogelijk maakt tegen de betreffende beschikking, kon de Hoge Raad het cassatieberoep van de betrokkene niet in behandeling nemen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld. Deze beslissing is genomen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.