ECLI:NL:HR:2024:1285

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
24/02314
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake faillissementsfraude en schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2024 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en schuldwitwassen, met een gevangenisstraf van achttien maanden als gevolg. De aanvraag tot herziening is ingediend op basis van nieuwe informatie die zou kunnen leiden tot een lagere straf of zelfs vrijspraak. De aanvrager stelde dat het hof niet op de hoogte was van een civiele uitspraak waarin hij was veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 615.534,23 aan de Coöperatieve Rabobank U.A. Dit bedrag zou volgens de aanvrager aanzienlijk lager zijn dan het benadelingsbedrag dat in de strafzaak was aangenomen, wat invloed zou hebben gehad op de strafoplegging.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de argumenten van de aanvrager niet opgingen. De Hoge Raad verduidelijkte dat de term 'minder zware strafbepaling' in de context van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering niet betekent dat de rechter een andere of minder zware sanctie kan opleggen. De aanvraag tot herziening werd dan ook afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wet en de voorwaarden waaronder herziening mogelijk is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02314 H
Datum24 september 2024
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2022, nummer 21-006932-16, ingediend door M.M. van der Marel, advocaat in Eindhoven,
namens
[aanvrager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep ‑ met vernietiging van een vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 december 2016 ‑ de aanvrager veroordeeld voor 1. “medeplegen van bedrieglijke bankbreuk” en “in het geval van faillissement of in het vooruitzicht daarvan, terwijl dat faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekken”, 2. “medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd” en 3. “schuldwitwassen, meermalen gepleegd” en “schuldwitwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven” tot een gevangenisstraf van achttien maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt aangevoerd dat, als het hof zou hebben kennisgenomen van het arrest van de civiele kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2024 waarin de aanvrager (in relatie tot het in de strafzaak bewezenverklaarde) is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 615.534,23 aan Coöperatieve Rabobank U.A., het een lagere straf of geen straf aan de aanvrager zou hebben opgelegd, nu het hof bij de strafoplegging is uitgegaan van een hoger benadelingsbedrag. Daarmee wordt echter miskend dat onder ‘een minder zware strafbepaling’ in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling met een minder zware strafbedreiging. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
3.3
De aanvraag is kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 september 2024.