Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
24 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2024 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en schuldwitwassen, met een gevangenisstraf van achttien maanden als gevolg. De aanvraag tot herziening is ingediend op basis van nieuwe informatie die zou kunnen leiden tot een lagere straf of zelfs vrijspraak. De aanvrager stelde dat het hof niet op de hoogte was van een civiele uitspraak waarin hij was veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 615.534,23 aan de Coöperatieve Rabobank U.A. Dit bedrag zou volgens de aanvrager aanzienlijk lager zijn dan het benadelingsbedrag dat in de strafzaak was aangenomen, wat invloed zou hebben gehad op de strafoplegging.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de argumenten van de aanvrager niet opgingen. De Hoge Raad verduidelijkte dat de term 'minder zware strafbepaling' in de context van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering niet betekent dat de rechter een andere of minder zware sanctie kan opleggen. De aanvraag tot herziening werd dan ook afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wet en de voorwaarden waaronder herziening mogelijk is.