ECLI:NL:HR:2024:1273
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake dividendbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door R.A. van der Jagt, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 augustus 2023. De zaak betreft een hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot beschikkingen inzake dividendbelasting. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2024.