ECLI:NL:HR:2024:1271
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake dividendbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door R.A. van der Jagt, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 augustus 2023. Het Gerechtshof had eerder uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking had op beschikkingen inzake dividendbelasting. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in en stelde voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie in. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Aangezien het principale beroep in cassatie niet leidde tot vernietiging, verviel ook het voorwaardelijke incidentele beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.