ECLI:NL:HR:2024:1253
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake dividendbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door R.A. van der Jagt, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 april 2023, nummer 22/00565, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nummer BRE 20/4771). De kwestie draait om een beschikking inzake dividendbelasting die aan belanghebbende was gegeven.
Belanghebbende heeft zijn beroep in cassatie ingesteld na de uitspraak van het Hof, waarin hij zijn bezwaren naar voren heeft gebracht. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 20 september 2024.