Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 14 maart 2022 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1984, die werd vervolgd voor het rijden onder invloed van THC, zoals geregeld in artikel 8.5 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat de strafoplegging niet toereikend was gemotiveerd door het hof, dat de taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden niet in lijn waren met de ernst van het feit en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.