Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 oktober 2024.
Hoge Raad
Op 8 oktober 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 22/01882 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet vertegenwoordigd was door een advocaat en derhalve geen cassatiemiddelen heeft ingediend. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 was behandeld. De betrokkene, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999, was betrokken bij de productie en handel in valse bankbiljetten. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep, omdat de wettelijke termijn voor het indienen van cassatiemiddelen niet was nageleefd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aan de verplichting heeft voldaan om tijdig een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen, zoals voorgeschreven in artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. De Hoge Raad heeft het beroep van de betrokkene dan ook niet-ontvankelijk verklaard.