Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
8 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2022. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die betrokken was bij de productie en handel in valse bankbiljetten. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten A.A. Franken en J.L.F. Groenhuijsen cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat het hof niet in strijd heeft gehandeld met artikel 6 EVRM en de beginselen van een goede procesorde. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdediging niet op de hoogte was van de berekeningswijze die het hof hanteerde, maar oordeelt dat dit niet leidt tot cassatie. Wel heeft de Hoge Raad geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat aanleiding geeft tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en deze verminderd van € 341.457,29 naar € 336.455.