Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
17 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een 62-jarige eigenaar van een viswinkel, was eerder vrijgesproken van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes van 11 en 15 jaar oud. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die zich richtten op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters en de motivering van de verwerping van bewijsuitsluitingsverweren.
De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de verdachte niet tot cassatie leidden. Ten aanzien van de eerste klacht over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, oordeelde de Hoge Raad dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld over de betrouwbaarheid van de verklaringen. De klacht over de motivering van de verwerping van het bewijsuitsluitingsverweer werd als feitelijk ongegrond beschouwd.
Met betrekking tot de tweede klacht, die ook de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster betrof, oordeelde de Hoge Raad dat het hof terecht had geoordeeld dat de verklaringen bruikbaar waren voor de bewijsvoering. De derde klacht betrof de constructie van schakelbewijs, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden voldoende waren om de verklaring van de aangeefster als schakelbewijs te gebruiken.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere vrijspraak in stand blijft.