Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
17 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 21 april 2022 werd gewezen. De zaak betreft openlijke geweldpleging door de verdachte, haar partner en haar ex-partner tegen een man die de verdachte had aangesproken over het gedrag van haar zoontje op een voetbalveld tijdens een paastoernooi in Capelle aan den IJssel. De verdachte is geboren in 1989 en heeft het cassatieberoep ingesteld via haar advocaat S.W.M. Stevens uit Rotterdam. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de opgelegde taakstraf van veertig uren, er geen aanleiding is om aan dit oordeel enige andere rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.