Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
17 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 juli 2022. De verdachte, geboren in 1979, was betrokken bij een eendaadse samenloop van medeplegen van mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten betroffen het vastpakken en vasthouden van de aangeefster, waarbij zij op haar hoofd, gezicht en lichaam werd geslagen en tegen haar lichaam werd geschopt. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel werden in het licht van de eigen schuld van de benadeelde partij beoordeeld. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De plaatsvervangend advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, maar heeft geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.