Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
17 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 juli 2023. De verdachte, geboren in 1962, was in cassatie gegaan tegen de veroordeling voor opzetheling van een fiets, zoals omschreven in artikel 416.1.a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had een cassatiemiddel ingediend via zijn advocaat C.M. Peeperkorn, die de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het hof te vernietigen. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep, waarop de raadsvrouw van de verdachte schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De belangrijkste punten van discussie betroffen de bewijsvoering rondom de fiets die de verdachte in zijn bezit had en de vraag of deze fiets dezelfde was als de eerder gestolen fiets. Daarnaast werd er gediscussieerd over de slijpschijf die in de fietstassen was aangetroffen en de kennis van de verdachte over het feit dat de fiets een door misdrijf verkregen goed was. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.