Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
17 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 juli 2022. De verdachte, geboren in 1980, was betrokken bij een eendaadse samenloop van medeplegen van mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten betroffen het vastpakken en vasthouden van de aangeefster, waarbij zij op haar hoofd, gezicht en lichaam werd geslagen en tegen haar lichaam werd geschopt. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, waarbij de vraag aan de orde was of het hof verzuimd had om toepassing te geven aan artikel 6:101.1 BW en het onderscheid tussen de 'primaire maatstaf' en de 'billijkheidscorrectie' had miskend.
De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast is er een tweede cassatiemiddel ingediend, dat klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, er geen aanleiding is om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.