ECLI:NL:HR:2024:1152

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
22/01374
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de herkenning van verdachte in bewijsvoering en de gevolgen voor de opgelegde gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 april 2022. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van diefstal d.m.v. braak, zoals omschreven in artikel 311.1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Het cassatiemiddel richtte zich tegen het oordeel van het hof dat de in de bewijsvoering genoemde “NN4” de verdachte was. De verdediging voerde aan dat het hof de mededeling van een verbalisant over zijn herkenning van de verdachte had gedenatureerd. De Hoge Raad oordeelde echter dat het cassatiemiddel niet tot cassatie leidde, omdat het hof de mededeling van de verbalisant niet wezenlijk anders had geïnterpreteerd dan deze bedoeld was. Bovendien was er geen belang bij de wijziging, aangezien het hof op basis van andere bewijsmiddelen tot de conclusie had kunnen komen dat de verdachte “NN4” betrof.

De Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden naar vier maanden en drie weken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01374
Datum10 september 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 april 2022, nummer 23-000585-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat (de in de bewijsvoering genoemde) “NN4” de verdachte is. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof de in bewijsmiddel 6 weergegeven mededeling van een verbalisant over zijn herkenning van de verdachte heeft gedenatureerd.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 13.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2024.