Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
10 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 april 2022. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van diefstal d.m.v. braak, zoals omschreven in artikel 311.1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Het cassatiemiddel richtte zich tegen het oordeel van het hof dat de in de bewijsvoering genoemde “NN4” de verdachte was. De verdediging voerde aan dat het hof de mededeling van een verbalisant over zijn herkenning van de verdachte had gedenatureerd. De Hoge Raad oordeelde echter dat het cassatiemiddel niet tot cassatie leidde, omdat het hof de mededeling van de verbalisant niet wezenlijk anders had geïnterpreteerd dan deze bedoeld was. Bovendien was er geen belang bij de wijziging, aangezien het hof op basis van andere bewijsmiddelen tot de conclusie had kunnen komen dat de verdachte “NN4” betrof.
De Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden naar vier maanden en drie weken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.