Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De Hoge Raad behandelt de vraag of het cassatieberoep tijdig is ingesteld, conform artikel 432 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De einduitspraak van het gerechtshof Den Haag is op 28 februari 2022 gedaan, en de mededeling daarvan is op 16 maart 2022 naar de verdachte in Duitsland verzonden. De verdachte heeft op 25 maart 2022 een brief gestuurd waarin hij een ander machtigt om cassatie in te stellen, wat impliceert dat hij op dat moment op de hoogte was van de einduitspraak.
Volgens de wet moet het cassatieberoep binnen veertien dagen na de bekendmaking van de uitspraak worden ingesteld. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte het beroep pas op 14 april 2022 heeft ingesteld, wat meer dan veertien dagen na de datum van de machtiging is. Hierdoor is het cassatieberoep niet ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad kan het beroep niet in behandeling nemen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, genummerd 22/01382 P.