ECLI:NL:HR:2024:1128

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
22/01381
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep inzake henneptelen en diefstal van elektriciteit

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De Hoge Raad behandelt de vraag of het cassatieberoep tijdig is ingesteld, conform artikel 432 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De einduitspraak van het gerechtshof Den Haag is op 28 februari 2022 gedaan, en de mededeling daarvan is op 16 maart 2022 naar de verdachte in Duitsland verzonden. De verdachte heeft op 25 maart 2022 een brief gestuurd waarin hij een ander machtigt om cassatie in te stellen, wat impliceert dat hij op dat moment op de hoogte was van de einduitspraak.

Volgens de wet moet het cassatieberoep binnen veertien dagen na de bekendmaking van de uitspraak worden ingesteld. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte het beroep pas op 14 april 2022 heeft ingesteld, wat meer dan veertien dagen na de datum van de machtiging is. Hierdoor is het cassatieberoep niet ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad kan het beroep niet in behandeling nemen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, genummerd 22/01382 P.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01381
Datum10 september 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 februari 2022, nummer 22-000554-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft O.J. Much, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
In artikel 432 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak de verdachte bekend is.
2.2
Volgens de stukken is op 16 maart 2022 de mededeling van de einduitspraak van het hof van 28 februari 2022 verzonden aan het adres van de verdachte in Duitsland. Bij de cassatieakte bevindt zich een brief van de verdachte gedateerd 25 maart 2022, waarin hij [betrokkene 1] machtigt om namens hem cassatieberoep in te stellen. In de brief zijn het parket- en rolnummer van de strafzaak vermeld. Daaruit moet worden afgeleid dat de einduitspraak van het hof toen aan de verdachte bekend was. Daarom had op grond van artikel 432 lid 2 Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na 25 maart 2022. Het beroep is echter pas ingesteld op 14 april 2022. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2024.