ECLI:NL:HR:2024:1123

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
23/00587
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beslag op geldbedrag in het kader van witwasverdenking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De klaagster, die niet als verdachte in de strafzaak wordt aangemerkt, heeft een klaagschrift ingediend tegen het beslag dat is gelegd op een geldbedrag van € 52.900, dat zij stelt te bezitten. Dit beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [betrokkene 1] wegens verdenking van witwassen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het geldbedrag later zou verbeurd verklaren, en dat het niet voldoende aannemelijk was dat het geld aan de klaagster toebehoorde. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank haar beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave van het geldbedrag aan de klaagster. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen voor een nieuwe beoordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00587 B
Datum3 september 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 22 augustus 2022, nummer 22-011007, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat in 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de beschikking van de rechtbank ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Deze stukken houden onder meer in:
- in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] ter zake van verdenking van witwassen is op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder haar beslag gelegd op een geldbedrag van € 77.775;
- de klaagster heeft een klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van het gelegde beslag en teruggave aan haar van een deel van het onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag, te weten € 52.900. De klaagster heeft aangevoerd dat zij eigenaar is van dat geldbedrag.
2.3.1
Het klaagschrift houdt onder meer in:
“7. Dat klaagster in dezen heeft te gelden als eigenaar van de inbeslaggenomen € 52.900,- blijkt uit het navolgende.
8. Klaagster is de eigenaresse van twee winkels; '[A]’ te Düsseldorf in Duitsland en '[B]' te Accra in Ghana. In beide winkels verkoopt klaagster typisch Afrikaanse producten. In september 2016 heeft zij haar bedrijfsactiviteiten uitgebreid en staat zij bij de gemeente Düsseldorf tevens geregistreerd als 'Finanztransfergeschäfte als Agent (Gelduberweisung) für Money Transfer' (bijlage 1). In deze hoedanigheid faciliteert klaagster geldoverschrijvingen/verstrekkingen van Duitsland naar Ghana. In haar schriftelijke verklaring (bijlage 2) licht klaagster haar werkzaamheden nader toe. [betrokkene 2], een medewerker van de [A], bevestigt deze bedrijfsactiviteiten in een schriftelijke verklaring (bijlage 3).
9. De werkwijze van klaagster kan als volgt worden toegelicht. Klanten overhandigen klaagster in de [A] te Düsseldorf het gewenste over te boeken contante geldbedrag in Euro's naar een begunstigde in Ghana. Vervolgens noteert klaagster zowel de naam van de klant (hierna: de geldverstrekker) als de begunstigde in haar administratie en koppelt daar een unieke pincode aan. Deze gegevens worden vervolgens doorgegeven aan (een) werknemer(s) in haar winkel in Ghana. De geldverstrekker in Duitsland wordt door klaagster op de hoogte gesteld van de unieke pincode. Daarnaast overhandigt klaagster de geldverstrekker een telefoonnummer waarop de begunstigde in Ghana contact kan opnemen teneinde het geldbedrag, omgerekend in Ghanese Cedi, in ontvangst te kunnen nemen in de winkel in Ghana. Betaling van het betreffende geldbedrag in Ghanese Cedi vindt alleen plaats indien de begunstigde de naam van de geldverstrekker en de daarmee corresponderende pincode vermeldt. Klanten maken gewillig gebruik van deze dienst, nu een geldoverschrijving van Duitsland naar Ghana per bank geruime tijd in beslag kan nemen.
10. Een voorbeeld ter illustratie. Op 25 januari 2019 overhandigde geldverstrekker ‘[betrokkene 3]’ € 200,- aan klaagster ter attentie van begunstigde '[betrokkene 4]' (bijlage 4). [betrokkene 3] ontving van klaagster de pincode '101' en het telefoonnummer waarop de medewerker(s) van klaagsters winkel in Ghana bereikbaar zijn. [betrokkene 3] verstrekte vervolgens de pincode en het telefoonnummer aan [betrokkene 4]. Nadat [betrokkene 4] telefonisch haar naam, de pincode ‘101’ en de naam van [betrokkene 3] heeft doorgegeven, is door een medewerker van klaagsters winkel in Ghana een bedrag van 1.115,16 Ghanese Cedis (bijlage 5), afkomstig uit de kas van die winkel, aan [betrokkene 4] overhandigd.
11. Enkele schriftelijke verklaringen van verschillende geldverstrekkers, waarin zij verklaren via de [A] geld te hebben overgeboekt naar Ghana, zijn als bijlage 6 bij dit klaagschrift gevoegd. De overboekingen waaraan wordt gerefereerd in de verklaringen zijn geel gearceerd in de bijgevoegde administratie van klaagster over de periode augustus en september 2019 (bijlage 7).
12. Zoals door klaagster is aangegeven in haar verklaring (bijlage 2), gaan geldoverschrijvingen tussen verschillende valuta gepaard met een fluctuerende wisselkoers. In september 2019 was de wisselkoers tussen de Euro en Ghanese Cedi ongunstig. Dat blijkt uit bijgevoegd overzicht (bijlage 8), waarin de wisselkoers tussen de Euro en de Ghanese Cedi in de afgelopen vijf jaar in kaart is gebracht. Waar in januari 2019 5.000 Euro gelijkstond aan 27.629 Ghanese Cedi, moest klaagster in september 2019 30.210 Ghanese Cedi betalen voor een bedrag van 5.000 Euro. Dat is een stijging van bijna 10%. Geldoverschrijvingen in september 2019 zouden klaagster met andere woorden dus aanzienlijk méér Ghanese Cedi, afkomstig uit de kas van de winkel van klaagster in Ghana, kosten dan in januari 2019 het geval was geweest. Vanwege deze situatie besloot klaagster haar werkwijze aan te passen. Klaagster heeft het totaal ontvangen bedrag in Euro van geldverstrekkers in Duitsland over de periode 1 augustus tot 20 september 2019, te weten € 52.800, aan [betrokkene 1] meegegeven naar Ghana teneinde dat bedrag in Euro te overhandigen aan de begunstigden in Ghana. Vervolgens dienden de begunstigden persoonlijk het bedrag in Euro in Ghana te wisselen naar Ghanese Cedi. Met deze werkwijze werd voorkomen dat klaagster door haar werkzaamheden als ‘Finanztransfergeschäfte als Agent’ zelf verlies zou lijden.
13. Uit de schriftelijke verklaring van klaagster (bijlage 2) volgt dat het door klaagster aan [betrokkene 1] overhandigde geldbedrag ex € 52.900,- voor € 52.800,- bestond uit contante geldbedragen van haar klanten uit Duitsland over de periode 1 augustus tot 20 september 2019. De overige € 100,- betrof eigen geld van klaagster, bestemd voor haar moeder in Ghana.
14. Klaagster had, en heeft, een zeer goede band met [betrokkene 1]. Dat volgt ook uit de bijgevoegde schriftelijke verklaringen (bijlage 2 en bijlage 9). Klaagster kent [betrokkene 1] al ruim twintig jaar en zij vertrouwt haar blindelings. Klaagster achtte het derhalve niet nodig om de overdracht van het geldbedrag ex € 52.900,- schriftelijke vast te leggen.
15. Klaagster meent met het voorgaande te hebben aangetoond de belanghebbende-rechthebbende te zijn van de inbeslaggenomen € 52.900,-. Zij heeft een zakelijk dan wel een persoonlijk recht op het inbeslaggenomen geldbedrag, nu klaagster de contante geldbedragen heeft ontvangen van haar klanten - de geldverstrekkers - met de opdracht om deze vervolgens in Ghana beschikbaar te stellen. Dat maakt dat klaagster kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 552a lid 1 Sv als gevolg waarvan de inbeslaggenomen € 52.900,- aan haar dient te worden teruggegeven.
(...)
Artikel 94 Sv
17. Indien het geldbedrag in beslag is genomen op de voet van artikel 94 Sv, geldt eveneens dat het geldbedrag van € 52.900,- aan klaagster dient te worden geretourneerd.
(...)
19. Klaagster vermag niet in te zien dat en zo ja, wat het belang van strafvordering zou kunnen zijn om het beslag te laten voortduren. Er is geen sprake van onderzoek aan het geldbedrag ten behoeve van de waarheidsvinding of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Op basis van hetgeen hiervoor naar voren is gebracht, kan immers worden geconcludeerd dat het inbeslaggenomen geldbedrag ex € 52.900,- een legale herkomst heeft. Bovendien is klaagster in de strafzaak tegen [betrokkene 1] niet als (mede)verdachte van witwassen aangemerkt.
20. Voorts is het hoogst onwaarschijnlijk dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het geldbedrag zal gelasten. Dat is gelegen in het feit dat klaagster op geen enkele wijze in verband kan worden gebracht met de verdenking van witwassen in het kader van de toetsing aan het bepaalde in artikel 33a lid 2 onder a Sr. Tegen deze achtergrond ligt het niet in de rede dat de € 52.900,- van klaagster ter zitting verbeurd zal worden verklaard. Verder valt in alle redelijkheid niet in te zien hoe het ongecontroleerde bezit van het geldbedrag in strijd met de wet of het algemeen belang zou kunnen zijn.
21. Dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van de € 52.900,- kan worden aangemerkt, volgt uit hetgeen onder randnummers 8 t/m 15 is gesteld.
22. Het belang van strafvordering verzet zich aldus niet (langer) tegen teruggave van het geldbedrag.
23. Bovendien heeft klaagster een groot persoonlijk belang bij teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. Tot op heden wordt klaagster regelmatig benaderd door voornoemde geldverstrekkers met het verzoek het door hen overhandigde geldbedrag te retourneren. Klaagster dreigt haar klanten te verliezen indien teruggave van het geldbedrag uitblijft.
24. Klaagster meent aan de hand van al het vorenstaande te hebben aangetoond dat het beslag op het geldbedrag dient te worden opgeheven met een last tot teruggave ervan aan klaagster.
REDENEN WAAROM:
Klaagster u eerbiedig verzoekt het onderhavige beklag gegrond te verklaren en het Openbaar Ministerie te bevelen het inbeslaggenomen geldbedrag ex € 52.900,- aan klaagster te retourneren. Tot slot behoudt klaagster zich het recht voor om dit klaagschrift nader aan te vullen en te motiveren.”
2.3.2
Volgens het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer heeft de raadsvrouw van de klaagster daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnotitie die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnotitie houdt onder meer in:
“6. In het klaagschrift is uitvoerig en gemotiveerd uiteengezet dat klaagster buiten redelijke twijfel als eigenaar van de inbeslaggenomen € 52. 900,- moet worden aangemerkt. Klaagster heeft het geld onder zich gekregen door haar werkzaamheden als ‘Finanztransfergeschäfte als Agent für Money Transfer’, een soort ‘geldoverboekingsagent’. Klaagster staat als zodanig geregistreerd bij de gemeente Düsseldorf en is aldus bevoegd dergelijke werkzaamheden te verrichten.
7. Verschillende geldverstrekkers overhandigden klaagster in haar winkel in Düsseldorf een contant geldbedrag in euro’s, zodat de begunstigden in Ghana datzelfde bedrag, omgerekend in Ghanese Cedi, konden ophalen in klaagsters winkel in Ghana. Klaagster heeft de overboekingen nauwkeurig bijgehouden in haar administratie. Voor een uitgebreide toelichting op de werkwijze van klaagster verwijs ik naar randnummers 9, 10 en 11 van het klaagschrift.
8. Klanten maken gewillig gebruik van deze dienst, nu een geldoverschrijving van Duitsland naar Ghana per bank geruime tijd kan duren.
9. In september 2019 was de wisselkoers tussen de euro en de Ghanese Cedi dusdanig slecht dat klaagster besloot om haar gebruikelijke werkwijze aan te passen. [betrokkene 1], een goede vriendin van klaagster, vertrok op 22 september 2019 naar Ghana en klaagster heeft het totaal aan ontvangen contanten in euro van geldverstrekkers in Duitsland over de periode 1 augustus t/m 20 september 2019, te weten € 52.800,-, aan [betrokkene 1] meegegeven naar Ghana teneinde dat bedrag in euro's te overhandigen aan de begunstigden aldaar. Vervolgens dienden de begunstigden zelf het bedrag in euro's in Ghana te wisselen naar Ghanese Cedi. Met deze werkwijze werd voorkomen dat klaagster door haar werkzaamheden als ‘geldoverboekingsagent’ zelf verlies zou lijden als gevolg van de ongunstige wisselkoers.
10. Daarnaast gaf klaagster een contant geldbedrag van € 100,- aan [betrokkene 1], bestemd voor de moeder van klaagster in Ghana. In totaal overhandigde klaagster dus een contant geldbedrag van € 52.900,- aan [betrokkene 1].
11. Uit het voorgaande volgt dat klaagster buiten redelijke twijfel als belanghebbende-rechthebbende kan worden aangemerkt van de inbeslaggenomen € 52.900,-. Zij heeft een zakelijk dan wel een persoonlijk recht op het inbeslaggenomen geldbedrag, nu klaagster de contante geldbedragen heeft ontvangen van haar klanten - de geldverstrekkers - met de opdracht om deze vervolgens in Ghana beschikbaar te stellen.
12. In het schriftelijk standpunt stelt de officier van justitie dat klaagster haar eigendomsclaim onvoldoende zou hebben onderbouwd. Volgens de officier mag van klaagster worden verwacht dat “zij duidelijk inzichtelijk maakt en bewijst welk geld aan wie toebehoort en dat dit betreffende geld ook werkelijk in handen is gekomen van [betrokkene 1].” Dat heeft klaagster ook gedaan. Zij heeft immers haar administratie over de periode 1 augustus t/m 20 september 2019 overhandigd met daarbij enkele ondertekende schriftelijke verklaringen van geldverstrekkers die voorkomen op de voornoemde administratie. De officier van justitie stelt dat klaagster hiermee slechts een beperkt gedeelte van het bedrag inzichtelijk heeft gemaakt, maar het is ondoenlijk om álle geldverstrekkers uit de administratie te benaderen en een schriftelijke verklaring op te laten stellen. Daarnaast bevestigt [betrokkene 1] in haar schriftelijke verklaring dat klaagster het geldbedrag daadwerkelijk aan haar heeft overhandigd.
13. Voor wat betreft het standpunt van de officier van justitie dat de schriftelijke verklaringen zijn opgemaakt in hetzelfde lettertype en met dezelfde lay-out, merk ik op dat een goed Engels sprekende bekende van klaagster behulpzaam is geweest bij het opstellen van de verklaringen, nu klaagster de Engelse taal niet goed beheerst. De betreffende geldvertrekkers zijn evenwel bekend met de inhoud van die verklaringen en hebben voor akkoord getekend. Zij waren aanwezig toen hun verklaring werd opgenomen en het betreft hun eigen handtekening.
14. Mocht u het standpunt van het Openbaar Ministerie delen dat klaagster haar eigendomsclaim onvoldoende heeft onderbouwd, dan verzoek ik u subsidiair om de behandeling van het klaagschrift aan te houden teneinde klaagster in de gelegenheid te stellen de overige benodigde verklaringen van geldverstrekkers te overleggen.
15. Verder stelt de officier van justitie dat klaagster eerder een verklaring heeft afgelegd die anders zou kunnen worden geduid en het beklag om die reden moet worden afgewezen. In dat kader merk ik op dat het een enorme puzzel is geweest om de exacte opbouw van het geldbedrag te reconstrueren - juist omdat het om cashgeld gaat. Aan de hand van de administratie over augustus en september is vervolgens tot dit bedrag gekomen. Verder klopt het dat er extra geld is gegeven bestemd voor familie van klaagster, zoals eerder verklaard, maar daarvan ontbreekt echter het schriftelijke bewijs waardoor dat bedrag op dit moment niet wordt teruggevorderd. Tot slot merk ik nog op dat ik van klaagster heb begrepen dat het verhoor met de Kmar telefonisch heeft plaatsgevonden en zonder tolk. Om die reden kan er niet al te veel waarde worden gehecht aan die verklaringen.
16. Mocht u menen dat er onduidelijkheid bestaat over de hoogte van het bedrag, dan verzoek ik u subsidiair om een lager bedrag aan klaagster te retourneren.
(...)
18. Gelet op het voorgaande verzoek ik u om het beklag gegrond te verklaren en het Openbaar Ministerie te bevelen het inbeslaggenomen geldbedrag van € 52.900,- aan klaagster te retourneren.”
2.3.3
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
“Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van een deel van het inbeslaggenomen geld, te weten: € 52.900,-.
Namens de klaagster is - kort samengevat - naar voren gebracht dat zij eigenaar is van het bedrag ter hoogte van € 52.900,-.
De klaagster hield - zoals de rechtbank hetgeen naar voren is gebracht begrijpt - het grootste deel van dit bedrag, te weten € 52.800,-, in beheer voor een groot aantal klanten van haar bedrijf in Duitsland. Dit bedrijf houdt zich bezig met het (faciliteren van) overmaken van contant geld naar Ghana. In de periode van 1 augustus 2019 tot 20 september 2019 was, gelet op de toen geldende wisselkoers, het het beste om het geld in euro’s over te brengen naar Ghana. Klaagster heeft daarom het bedrag van € 52.800,- contant meegegeven aan [betrokkene 1] ten behoeve van de begunstigden in Ghana. De klaagster had en heeft een zeer goede band met [betrokkene 1] en zij vertrouwt haar blindelings. De klaagster achtte het daarom niet nodig de overdracht van het geld schriftelijk vast te leggen. De klaagster heeft een groot persoonlijk belang bij teruggave van het geld, aangezien zij regelmatig wordt benaderd door haar klanten (de geldverstrekkers) die hun geld terug willen hebben. Zij dreigt bij het voortduren van het beslag haar klanten te verliezen.
[betrokkene 1] meent dat het geld aan klaagster kan worden teruggegeven.
(...)
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. In het onderhavige geval is sprake van een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Uit de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag zal verbeurd verklaren.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat (vooralsnog) niet voldoende aannemelijk is geworden dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster toebehoort.
Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.”
2.4
De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 94 Sv onder [betrokkene 1] beslag is gelegd op het in de beschikking van de rechtbank vermelde geldbedrag dat volgens de klaagster aan haar in eigendom toebehoort. Daarmee doet zich het geval voor dat een ander dan de beslagene stelt de rechthebbende te zijn en zich bij de rechtbank beklaagt over het voortduren van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar. In zo’n geval moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de klaagster als deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering vordert onder meer het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen. (Vgl. HR 16 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:724.)
2.5
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het (vooralsnog) niet voldoende aannemelijk is geworden dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klaagster toebehoort. De rechtbank heeft hierbij volstaan met een verwijzing naar wat “uit de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt”. Daarmee heeft de rechtbank, mede gelet op wat namens de klaagster bij de behandeling van het klaagschrift in raadkamer naar voren is gebracht, de hiervoor genoemde oordelen ontoereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 september 2024.