Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
5.Beslissing
3 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1965, was als bestuurder van de rechtspersoon [A] B.V. wettelijk opgeroepen om inlichtingen te verstrekken in het kader van een faillissement. De verdachte heeft echter opzettelijk geen gehoor gegeven aan de verzoeken van de curator en is niet verschenen om de vereiste informatie te verstrekken. Dit leidde tot de tenlastelegging van faillissementsfraude, waarbij de verdachte meermalen heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, wat in strijd is met artikel 194.1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof had geoordeeld dat de woorden "wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen" in artikel 194.1 (oud) Sr algemeen moeten worden opgevat als "wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen". De Hoge Raad heeft dit oordeel als onjuist bestempeld, omdat het enkele bestaan van een wettelijke verplichting niet automatisch betekent dat de verdachte ook daadwerkelijk is opgeroepen om aan deze verplichting te voldoen. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de Hoge Raad oordeelde dat de wettelijke plicht op de verdachte rustte, gezien de oproep door de curator.
De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, verminderd met een week, omdat de redelijke termijn voor de cassatieprocedure was overschreden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.