Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
3 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2024. De zaak betreft een beklaagde die zich verzet tegen de uitlevering van een calamiteitenrapport van een overleden patiënt en zijn echtgenote, in het kader van een strafzaak tegen zorgverleners die verdacht worden van het in hulpeloze toestand brengen van de patiënt, wat heeft geleid tot de dood van zijn echtgenote.
De klaagster, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, heeft zich beroepen op het verschoningsrecht. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de reikwijdte van dit verschoningsrecht en de vraag of de rechtbank heeft miskend dat informatie van hulpverleners over verleende zorg ook onder dit recht valt. Daarnaast is er een vraag gerezen of de rechtbank heeft verzuimd te toetsen aan artikel 9.6 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, en of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het medisch verschoningsrecht rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klaagster beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft.