ECLI:NL:HR:2024:1101
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake dwangsom verzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2024, nr. BK-ARN 23/1515, die op zijn beurt een hoger beroep behandelde van een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 20/249). De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
De Hoge Raad heeft in deze procedure de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit oordeel is gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering diende te geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.