ECLI:NL:HR:2024:1100
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake motorrijtuigenbelasting en ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 november 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken, genummerd BRE 21/5325, BRE 21/5562 en BRE 21/5563, betrekking op aan belanghebbende verzonden rekeningen inzake motorrijtuigenbelasting.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het Hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024, waarbij de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.