ECLI:NL:HR:2024:1096

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
22/00944
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling van buitengewoon opsporingsambtenaar en belemmering van ambtelijke handeling met betrekking tot bewijsvoering en strafvermindering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2022. De verdachte, geboren in 1982, was eerder vrijgesproken van mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar en belemmering van een ambtelijke handeling. De Hoge Raad ontving klachten over de bewijsvoering en het niet-responderen op een verweer. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie leiden, omdat de bewijsvoering van het hof geen tegenstrijdigheden vertoonde. De Hoge Raad merkte op dat de verklaring van de verdachte, waarin hij aangaf zich te herinneren dat hij had geduwd en niet geslagen, niet in strijd was met de vaststelling dat hij had geslagen. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele zin in de pleitnota over eendaadse samenloop niet voldeed aan de eisen voor een beroep op strafverminderingsgrond. Daarnaast werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00944
Datum27 augustus 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2022, nummer 22-001341-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewijsvoering van de bewezenverklaarde feiten en over het niet-responderen op een verweer.
2.2
De klachten leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van 40 uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 augustus 2024.