Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
27 augustus 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2022. De verdachte, geboren in 1982, was eerder vrijgesproken van mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar en belemmering van een ambtelijke handeling. De Hoge Raad ontving klachten over de bewijsvoering en het niet-responderen op een verweer. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie leiden, omdat de bewijsvoering van het hof geen tegenstrijdigheden vertoonde. De Hoge Raad merkte op dat de verklaring van de verdachte, waarin hij aangaf zich te herinneren dat hij had geduwd en niet geslagen, niet in strijd was met de vaststelling dat hij had geslagen. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele zin in de pleitnota over eendaadse samenloop niet voldeed aan de eisen voor een beroep op strafverminderingsgrond. Daarnaast werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.