ECLI:NL:HR:2024:1094

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
22/01807
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake uitkeringsfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 mei 2022. De verdachte, geboren in 1965, was aangeklaagd voor uitkeringsfraude en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, op basis van de artikelen 225.1 en 225.2 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep ingesteld op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, met een beroep op het vertrouwensbeginsel in verband met de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman van de verdachte schriftelijk heeft gereageerd.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De opgelegde taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, leidde niet tot andere rechtsgevolgen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01807
Datum27 augustus 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 mei 2022, nummer 22-001808-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.T.E. Vis, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 augustus 2024.