ECLI:NL:HR:2024:1087

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
24/00709
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrendementsheffing en rechtsherstel in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.950 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.813 had. Tijdens de beroepsprocedure heeft de Inspecteur de aanslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar € 2.299, wat resulteerde in een terugbetaling van € 4.054 aan inkomstenbelasting in box 3 aan belanghebbende.

De procedure voor het Hof draaide om de vraag of belanghebbende recht had op een rentevergoeding over de periode tussen de betaling van de box 3-heffing en de terugbetaling. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op een rentevergoeding op basis van de rentevoet zoals neergelegd in artikel 30hb AWR. De Hoge Raad heeft echter het oordeel van het Hof verworpen, waarbij het middel dat het Hof's oordeel bestreed, slaagde. De Hoge Raad verwees naar eerdere overwegingen in een arrest van 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, met uitzondering van de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en griffierecht, en heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00709
Datum2 augustus 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 januari 2024, nr. BK-23/38 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/3911) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.950 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.813.
2.2
Tijdens de beroepsprocedure heeft de Inspecteur naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, de aanslag wat betreft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar € 2.299. Vanwege deze vermindering is aan belanghebbende € 4.054 inkomstenbelasting in box 3 terugbetaald. De Rechtbank heeft de aldus verminderde aanslag gehandhaafd.

3.Procedure voor het Hof

3.1
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op een rentevergoeding over de periode tussen de betaling van de box 3-heffing en het moment van de in 2.2 genoemde terugbetaling.
3.2
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op rentevergoeding op basis van de rentevoet die is neergelegd in artikel 30hb AWR.

4.Beoordeling van het middel

4.1
Het middel bestrijdt primair het oordeel van het Hof dat belanghebbende recht heeft op rentevergoeding. In zoverre slaagt het middel. De Hoge Raad verwijst naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.3.7 van zijn op 6 juni 2024 uitgesproken arrest in de zaak met nummer 23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705.
4.2
De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behalve de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en griffierecht, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.