Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
12 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 september 2022. De verdachte, geboren in 1998, was betrokken bij de invoer van cocaïne via de Maasvlakte, wat onder de Opiumwet valt. De Hoge Raad ontving cassatiemiddelen van de verdachte, ingediend door zijn advocaat B. Kizilocak. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten betroffen onder andere de herkomst van de container en de wijze waarop de cocaïne was overgepakt, alsook het tijdstip waarop de verdachte op het haventerrein was aangekomen. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.
Echter, het vierde cassatiemiddel, dat betrekking had op de redelijke termijn van de procedure, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden naar 35 maanden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.