Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2022. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij het medeplegen van de productie van cocaïne, wat meermalen was gepleegd. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht werd verworpen, omdat deze niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien het niet ging om vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De tweede klacht betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht gegrond was, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden naar zeven maanden en drie weken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.