Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1988, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J. Boksem. De advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht.
De Hoge Raad beoordeelde het eerste cassatiemiddel, dat betoogde dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nietig was, omdat de pleitnota van de raadsvrouw van de verdachte ontbrak in de stukken. Het proces-verbaal van de terechtzitting vermeldde dat de raadsvrouw het woord had gevoerd aan de hand van een schriftelijke pleitnota, maar deze was niet bij de stukken die aan de Hoge Raad waren gezonden. Na navraag bij het hof bleek dat de pleitnota niet meer beschikbaar was. Hierdoor kon de Hoge Raad niet vaststellen of er meer verweren waren gevoerd dan in de uitspraak van het hof waren vermeld.
De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, en besloot de uitspraak van het hof te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De overige cassatiemiddelen werden niet besproken, gezien de beslissing die werd genomen.