Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 april 2022. De verdachte, geboren in 1950, was betrokken bij een zaak van medeplegen van bijstandsfraude door meer dan zeven jaar een gezamenlijke huishouding te voeren met een ander, zonder dit door te geven aan de uitkeringsinstantie. De advocaat van de verdachte, E.E.W.J. Maessen, heeft een cassatiemiddel ingediend, terwijl de advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht. Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, omdat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de opgelegde taakstraf van 240 uren verminderd naar 228 uren, met een vervangende hechtenis van 114 dagen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen met betrekking tot het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en het beroep voor het overige verworpen.