Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 30 mei 2023 is gewezen. Het hof had eerder in de zaak van [eiser] en de verweersters, waaronder [verweerster 1], [verweerster 2] B.V., [verweerster 3] B.V. en [verweerster 4] B.V., geoordeeld over een kwestie van beroepsaansprakelijkheid van een letselschadeadvocaat. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2021 en 8 juni 2022, die relevant zijn voor het procesverloop. De verweersters zijn niet verschenen, terwijl [verweerder 5] wel een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder 5] zijn begroot op € 2.135,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De kosten aan de zijde van de verweersters zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen op 5 juli 2024 en openbaar uitgesproken door raadsheer A.E.B. ter Heide.