ECLI:NL:HR:2024:1015

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
22/02628
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over oplichting door aannemen van valse hoedanigheid en listige kunstgrepen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van meermalen gepleegde oplichting, waarbij zij zich voordeed als iemand die geld nodig had voor een ziek paard. De verdachte had via een datingsite contact gelegd met het slachtoffer, [slachtoffer 1], en had hem meerdere keren om geld gevraagd, met in totaal een bedrag van ongeveer € 12.975,00. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de oplichting niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het hof, waardoor de uitspraak van het hof ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor de beslissingen over de oplichting en de strafoplegging, en heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02628
Datum9 juli 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juli 2022, nummer 20-001822-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat in Eindhoven, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde, de strafoplegging – met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] –, alsmede de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van de onder 4 tenlastegelegde oplichting niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. In dat vonnis is ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat zij:
“op meer tijdstippen in de periode van 18 februari 2019 tot en met 11 maart 2019 te [plaats], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enige geldbedragen (in totaal ongeveer 12.975,00 euro), door
- voornoemde [slachtoffer 1] voor te houden dat zij een ziek paard heeft, en
- aan die [slachtoffer 1] te vragen of zij geld van hem mocht lenen om haar zieke paard te helpen en door aan hem te beloven dat zij het geleende geld zou terugbetalen, en
- aan die [slachtoffer 1] te verzoeken een lening voor haar af te sluiten en het ontvangen geldbedrag naar haar over te schrijven.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“I. De inhoud van het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 11 maart 2019 inclusief bijlagen, doorgenummerde dossierpagina's 123 tot en met 131 -zakelijk weergegeven-:
Omstreeks 15 februari 2019 leerde ik via een datingsite ‘Hot or Not’ een meisje kennen. Ze deed zich voor als [verdachte]. Ik had met haar voornamelijk contact via de WhatsApp en af en toe belden we samen. Op 18 februari 2019 kreeg ik via Tikkie een betaalverzoek van haar. Ik voldeed aan dit verzoek om 16:27 uur. Ik betaalde haar € 75,00 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [verdachte]. Op dinsdag 29 februari 2019 vroeg ze via WhatsApp of ik geld over wilde maken. Dit was in verband met een ziek paard van haar. Ze had geld nodig om het paard te helpen. Ze vroeg of ik € 500,00 wilde overmaken. Ik maakte dit bedrag over naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [verdachte]. Omstreeks 18:15 uur kreeg ik een nieuw appje om nog eens geld over te maken. Ik maakte een bedrag over van € 4.500,00. Zo kreeg ik op 26 en 28 februari en 5 maart 2019 verzoeken om te betalen. Ik heb dit ook gedaan. In totaal heb ik € 12.975,00 overgemaakt naar [verdachte]. Op 4 maart 2019 vroeg [verdachte] mij of ik wilde helpen met het afsluiten van een lening. Dit heb ik gedaan. Ik ontving op mijn WhatsApp een bericht van PPRO Financial Ltd. Ik moest mijn rekeningnummer verifiëren door 1 cent te betalen. Op 5 maart 2019 kreeg ik een bedrag van € 300,00 overgemaakt, van Worldpay. Dit bedrag heb ik ook overgemaakt naar [verdachte].
J. De inhoud van het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 30 oktober 2019, doorgenummerde dossierpagina's 16 tot en met 17 -zakelijk weergegeven-:
(p. 16)
V: [slachtoffer 1] heeft op jouw verzoek grote geldbedragen overgemaakt op jouw rekening. Jij zou dat geld ook weer terug geven. Wat kun je daarop zeggen?
A: Ik heb inderdaad geld gekregen van hem.
V: Om hoeveel geld gaat het?
A: Dat was volgens mij best wel veel.
V: Het gaat om een totaal bedrag van € 12.975.00. Wat vind je daarvan?
A: Ik was blij dat hij mij wilde helpen.
V: Maar je kunt toch nog wel herinneren waar je dat geld voor nodig had?
A: Weet ik zo niet. Ik denk voor de huur of zoiets.
V: Heb jij een paard?
A: Ja meerdere.
V: Je hebt namelijk bij een verzoek aan [slachtoffer 1] aangegeven dat een paard ziek was en dat je daarvoor geld nodig had.
A: Dat zou dan voor de operatie zijn geweest van een paard van mij. Deze is dit jaar geopereerd geworden.
V: Vind je niet dat je misbruik hebt gemaakt van de goedheid van iemand. Bijna € 13.000.00 is niet niks.
A: Misschien ergens wel ja.”
2.2.3
In het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter is over de bewezenverklaring onder meer overwogen:
“Modus operandi (feiten 1 en 3)
(...)
De politierechter is van oordeel dat uit de tenlastegelegde data volgt dat de feiten 1 en 3 binnen een relatief korte periode, namelijk in de periode van eind december 2016 en eind maart 2017 hebben plaatsgevonden en dat de dader met betrekking tot de verweten oplichtingen een specifiek patroon volgde.
De slachtoffers zijn onbekenden van de verdachte die met haar in contact zijn getreden via een datingsite. De verdachte weet de aandacht van haar slachtoffers te krijgen en te behouden. Om snel geld te kunnen verdienen wordt [slachtoffer 2] direct bij hun eerste fysieke contact gevraagd om telefoonabonnementen af te sluiten als mystery guest, voor welk bedrijf de verdachte stelt werkzaam te zijn. Datzelfde overkomt [slachtoffer 3], die reeds tijdens WhatsApp contact met de verdachte met het ‘telefoonverhaal’ wordt geconfronteerd. De abonnementen worden op naam van de slachtoffers gezet, zij moeten de telefoon aan de verdachte geven en voor elk afgesloten abonnement zouden zij een vergoeding krijgen. Die vergoeding is nimmer uitgekeerd. De abonnementen zouden van de naam van de slachtoffers worden gehaald, maar dat is ook niet gebeurd. Het gevolg is dat de slachtoffers met dure abonnementen bleven zitten. De verdachte heeft zich voorgedaan als een medewerker van het bedrijf ‘[bedrijf]’ terwijl zij daar niet werkzaam is. De verdachte heeft zich een valse hoedanigheid aangemeten en heeft de slachtoffers met listige kunstgrepen bewogen tot het afsluiten van telefoonabonnementen. Dat de verdachte zich overigens ook nog heeft voorgedaan als ene [alias] blijkt wel uit het feit dat zij het telefoonnummer van [alias] aan [slachtoffer 3] gaf, welk nummer gelinkt is met de telefoon die [slachtoffer 2] eerder aan de verdachte had gegeven. De verklaringen van de verdachte over de gang van zaken met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn leugenachtig, de aangiften daarentegen zijn gedetailleerd en buiten enige twijfel authentiek.
(...)
Feit 4
De politierechter ziet zich voor de vraag gesteld of er in deze sprake is van oplichting. De verdachte en het [slachtoffer 1] hebben contact gekregen via een datingsite. De verdachte deed zich voor als iemand die op zoek was naar relaties en kennissen. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen om geld gevraagd om haar zieke paard te helpen. Er is in totaal meer dan € 12.000,00 aan de verdachte overgemaakt. Eveneens heeft het slachtoffer een lening voor de verdachte afgesloten. Het slachtoffer heeft een verstandelijke beperking en heeft in de stukken van de benadeelde partij te kennen gegeven dat hij het gevoel had dat de verkering niet echt was. Met inachtneming van hetgeen onder de feiten 1 en 3 omtrent de modus operandi is geschetst en overwogen, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de politierechter van oordeel dat de verdachte wederom een smoes heeft gepresenteerd om geld van een ander, in dit geval [slachtoffer 1], afhandig te maken. Dit oordeel wordt gesterkt door het feit dat tijdens het verhoor van de verdachte, zij in eerste instantie niet eens meer wist waarvoor ze het geld had ontvangen, totdat de verbalisant haar op een 'ziek paard' wees. Overigens een stelling die door de verdachte nimmer is onderbouwd. Kortom: het ophangen van verhalen past in lijn met hoe verdachte opereert wanneer zij geld nodig heeft. De politierechter acht dan ook feit 4 wettig en overtuigend bewezen.”
2.3
De bewezenverklaring houdt onder meer in dat de verdachte “door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [slachtoffer 1] heeft bewogen” tot de afgifte van enige geldbedragen. Dit onderdeel van de bewezenverklaring kan echter niet zonder meer worden afgeleid uit de bewijsvoering van het hof. De uitspraak van het hof is ten aanzien daarvan dus ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging – met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] –;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2024.