Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 juli 2022. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar voor medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof verzuimd heeft rechtsgevolg te verbinden aan de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg. Het hof had vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer 9 maanden was overschreden, maar oordeelde dat bijzondere omstandigheden deze overschrijding rechtvaardigden, waardoor de termijn met 6 maanden werd verlengd. In hoger beroep was de termijn met ongeveer 17 maanden overschreden, maar het hof oordeelde dat een deel van deze overschrijding aan de verdediging was toe te rekenen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof geen rechtsgevolg had verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg, wat feitelijke grondslag mist. De Hoge Raad heeft ook de klachten in het cassatiemiddel beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen van 17 jaar naar 16 jaar en 6 maanden. De uitspraak van het hof werd vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.