ECLI:NL:HR:2024:1008

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
22/02797
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vernietiging en terugwijzing in verkrachtingszaak met discussie over steunbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verkrachting van een ex-vriendin door de verdachte, kort nadat zij de relatie had beëindigd. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken, omdat de rechtbank onvoldoende steunbewijs aanwezig achtte voor de aangifte van de aangeefster. De verdediging voerde aan dat het letsel dat bij de aangeefster was waargenomen, niet kon worden toegeschreven aan de verkrachting, maar mogelijk het gevolg was van eerdere mishandelingen door de verdachte. Het hof had in zijn uitspraak niet in voldoende mate onderbouwd waarom het afweek van het standpunt van de verdediging over het ontbreken van steunbewijs. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet expliciet de redenen had gegeven voor deze afwijking. Dit leidde tot een partiële vernietiging van de uitspraak van het hof en een terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak met betrekking tot de tenlastelegging van verkrachting. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02797
Datum9 juli 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 juli 2022, nummer 22-000448-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.B.O. van Soest, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde, de strafoplegging - met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [betrokkene 1] -, alsmede de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de onder 4 tenlastegelegde verkrachting. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het bij de aangeefster waargenomen letsel is ontstaan bij deze verkrachting.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 27 juli 2020 te [plaats] door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het (meermalen)
- brengen en vervolgens houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- brengen en duwen en vervolgens houden van zijn, verdachtes, hand in de vagina van die [slachtoffer] en
- brengen van zijn, verdachtes, penis in/tegen de mond van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] heeft geslagen en
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
- op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en
- de kleding en het ondergoed van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en
- meermalen de deur op slot heeft gedraaid en
- de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 4 augustus 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020223418-8. Dit proces-verbaal houdt in - zakelijk weergegeven - (blz. 15):
als de op 4 augustus 2020 afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 27 juli 2020 was ik in het huis van [verdachte] in [plaats], in zijn kamer. Hij trok aan mijn arm, waardoor ik op het bed kwam te liggen. Hij ging tussen mijn benen in liggen. Hij had mijn schoenen uitgetrokken. Hij ging heel agressief aan mijn broek zitten en toen had hij die uitgetrokken. Daarvoor had hij mijn jas en trui al uitgetrokken. En toen mijn broek. Toen zei ik al de hele tijd dat ik het niet wilde, dat hij van mij af moest gaan. Maar dat wilde hij niet. Ik probeerde hem te duwen, maar dat lukte niet. Uiteindelijk lag ik daar in mijn hemdje, bh en ondergoed. En hij had zijn kleding uitgetrokken. Hij had mijn telefoon gevraagd en die de hele tijd bij zich gehouden. Hij deed de deur op slot. Hij ging weer tussen mijn benen liggen. Hij trok mijn onderbroek uit met heel veel agressie. Hij had zijn piemel in mijn vagina gestopt en toen ging hij gewoon seks hebben met mij, terwijl ik dat niet wilde. Hij merkte duidelijk dat ik het niet wilde. Ik ging hem wegduwen en de andere kant opdraaien, zodat hij eruit ging of van mij af ging. Op een gegeven moment ging hij van mij af, want zijn piemel gleed eruit. Hij stopte zijn hele hand in mijn vagina en ging de hele tijd duwen. Het deed heel veel pijn. Ik had toen een naar gevoel. Ik wilde naar de wc, maar dat mocht niet van hem. Hij werd agressief en gaf mij twee vuisten in mijn gezicht. Ik kwam met mijn gezicht tegen de muur. Ik had al pijn omdat ik geen seks wilde. Hij ging aan mijn voeten trekken en knijpen. Daardoor heb ik allemaal blauwe plekken en schaafwonden aan mijn lichaam. Mijn rechtervoet was opgezet. Ik had een schaafwond op mijn linkerarm boven. Op mijn hand, links, zat ook een pijnlijke plek.
Ik ben naar de wc gegaan. Ik ging kijken of er bloed uitkwam en het was een beetje roze-achtig en het deed heel veel pijn. Hij stond voor mij en daardoor moest ik de kamer weer in. Toen had hij weer de deur op slot gedaan en de sleutel eruit gehaald. Hij had mijn telefoon en de deur was op slot. Ik kon niemand bellen of weglopen. Toen wilde hij weer seks met mij. Hij duwde mijn hoofd steeds naar zijn piemel toe zodat ik hem ging pijpen, maar dat wilde ik niet. Uiteindelijk heb ik het maar gedaan omdat hij mijn hoofd naar beneden bleef duwen. Ik was bang dat hij mij weer zou slaan. Daardoor heb ik maar gedaan wat hij vroeg. Op een gegeven moment begon ik te huilen en ben ik gestopt, maar hij duwde mijn hoofd weer terug naar zijn piemel.
2. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 7 augustus 2020 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020223418-12. Dit proces-verbaal houdt in - zakelijk weergegeven - (blz. 61):
als de op 7 augustus 2020 afgelegde verklaring van [getuige 3]:
Op 28 juli 2020 in de ochtend heb ik [slachtoffer] gesproken. Ze begon al een beetje te huilen. Ik heb gevraagd wat er was gebeurd. Ze vertelde dat ze van haar werk was meegenomen door [verdachte] en dat zij in zijn huis was opgesloten en seks met hem moest hebben terwijl zij dat niet wilde. Ook was haar telefoon door [verdachte] afgepakt en ze was geslagen met haar hoofd tegen de muur. Ook was ze door [verdachte] geslagen tegen haar achterbenen. Ik had haar gevraagd waarom zij niet was weggegaan daar. Ik hoorde haar zeggen dat [verdachte] de kamer op slot had gedaan.
3. Een proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 7 augustus 2020 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020223418-7. Dit proces-verbaal houdt in - zakelijk weergegeven - (blz. 46-47):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 30 juli kwamen wij voor een forensisch onderzoek aan op het Bureau Forensische Opsporing. Ter plaatse troffen wij [slachtoffer].
Wij zijn ons onderzoek begonnen aan de bovenzijde van het lichaam, wij zagen dat:
- linksboven de linker oogkas er een verdikking aanwezig was;
- op de achterzijde van de linker bovenarm een oppervlakkige huidbeschadiging aanwezig was;
- er met forensisch licht een verkleuring op deze plek aanwezig was;
- op het scheenbeen van de linkerbeen een hematoom aanwezig was;
- deze hematoom met forensisch licht nog beter zichtbaar was;
- op de bovenzijde van de linkervoet twee hematomen aanwezig waren;
- deze hematomen met forensisch licht nog beter zichtbaar waren;
- op de linker bovenzijde van het linker bovenbeen visueel geen oppervlakkige huidbeschadigingen en/of hematomen zichtbaar waren;
- met forensisch licht een donkere huidverkleuring op de linker bovenzijde van het linker bovenbeen zichtbaar was.
4. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2021 verklaard - zakelijk weergegeven - :
U houdt mij de aangifte voor. We hebben seks gehad.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Verkrachting op of omstreeks 27 juli 2020
10. Aangeefster en cliënt hadden vaker seks met wederzijdse instemming. Die avond had cliënt aangeefster opgehaald na het werk. Ze was bij hem op de scooter gestapt. Vervolgens had zij genavigeerd naar zijn huis.
11. Daarna hadden zij tezamen seks in de woning van cliënt. Aangeefster stelt dat zij daar is verkracht, cliënt ontkent dit stellig. Hij verklaart wel degelijk seks met haar te hebben gehad, maar niet tegen haar wil in.
12. De Rechtbank heeft in onderhavige zaak de vaste jurisprudentie omtrent dit onderwerp in zoverre correct toegepast dat zij niet tot een bewezenverklaring is gekomen.
13. Zo beschrijft de Rechtbank als volgt in overweging 4.3 van het vonnis: “Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (gestelde) seksuele handelingen: de aangever en de verdachte. Ook in deze zaak is dat het geval. Aangeefster zegt dat zij door de verdachte is verkracht, de verdachte zegt dat de seks vrijwillig was. De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Echter kan volgens art. 342 lid 2 van het WvSv het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaring van aangeefster. Deze bepaling sterkt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Op grond van inmiddels vaste rechtspraak kan in een dergelijke zedenzaak een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van aangeefster voldoende wettig bewijs opleveren. De Rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende steunbewijs is voor de onder 4 ten laste gelegde gedragingen. In het proces-verbaal van forensisch onderzoek (p. 46 en 47) van 30 juli 2020 wordt gerelateerd dat boven de linker oogkas van aangeefster een verdikking van de oogkas wordt waargenomen en voorts letsel wordt gezien met behulp van een forensische lichtbron. Niet wordt vermeld wanneer dit letsel is of kan zijn ontstaan. De Rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat genoemd letsel is ontstaan in de nacht van 26 op 27 juli 2020. Hetgeen wel noodzakelijk is om te kunnen dienen als steunbewijs omdat enkele dagen daarvoor ook nog sprake zou zijn geweest van mishandeling van aangeefster door de verdachte (ten laste gelegde feit 1). De huisgenoot van verdachte heeft die avond wel hard gepraat gehoord, maar geen geschreeuw, zoals door aangeefster verklaard. Ook de omstandigheid dat aangeefster, zoals haar moeder en de [getuige 1] hebben verklaard, de volgende dag respectievelijk op 3 augustus 2020 huilde, acht de Rechtbank als zodanig onvoldoende redengevend om te kunnen vaststellen dat zij in nacht van 26 op 27 juli 2020 is gedwongen tot het ondergaan van handelingen waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam. De verklaring van aangeefster dat zij is gedwongen tot het moeten ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam door de verdachte wordt naar het oordeel van de Rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen in het dossier.”
14. De verdediging is het in zoverre met de Rechtbank eens dat er niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Bij die uitleg of welke andere uitleg dan ook ontbreekt het aan het steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.”
2.2.4
De onder 1 tenlastegelegde mishandeling (meermalen gepleegd), waarvan in deze pleitnota melding wordt gemaakt, is door de rechtbank en het hof bewezenverklaard. Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat onder meer op 19 juli 2020 een mishandeling van de aangeefster heeft plaatsgevonden.
2.2.5
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2022 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitaantekeningen die in het dossier zijn gevoegd. Deze pleitaantekeningen houden onder meer in:
“Voorts worden er wel plekken op het lichaam van aangeefster vastgesteld, maar aangeefster is ook, zo volgt ook uit het vonnis van de Rechtbank, op meerdere momenten, ook nog recent voor de vermeende verkrachting, aldus aangeefster, mishandeld. Uw Hof kan hier vandaag net als de Rechtbank niet vaststellen hoe die plekken op het lichaam zijn gekomen/ontstaan. Dat gegeven wijst niet op een verkrachting, zeker nu niet duidelijk wordt door welke gebeurtenis die plekken op het lichaam zijn gekomen/ontstaan. U kunt niet iets vaststellen wat meerdere oorzaken kan hebben en waar niet uit het dossier blijkt wat de oorzaak van die plekken precies is. U mag in dat geval niet overgaan tot een eigen gefabriceerde conclusie dat cliënt zich schuldig zou hebben gemaakt aan verkrachting. Dat kan dus niet.”
2.3
Wat de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht over het ontbreken van steunbewijs voor de onder 4 tenlastegelegde gedragingen in het licht van de eerdere, recente mishandeling van de aangeefster door de verdachte waardoor niet kan worden vastgesteld dat het bij de aangeefster waargenomen letsel is ontstaan bij de onder 4 tenlastegelegde verkrachting, kan niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het proces-verbaal van forensisch onderzoek naar de letsels van de aangeefster voor het bewijs van het onder 4 tenlastegelegde feit te gebruiken. In strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv heeft het hof echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid.
2.4
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde, de strafoplegging - met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [betrokkene 1] - , en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer];
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2024.