ECLI:NL:HR:2024:10

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
22/01539
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door schoten in richting van woning met vrijspraak in eerste aanleg

In deze zaak gaat het om een poging tot doodslag waarbij de verdachte 's nachts zes schoten heeft gelost in de richting van de woning van een buurman. Twee auto’s en het kozijn van de voordeur van de woning van de buurman zijn geraakt, terwijl het beoogde slachtoffer, aangeduid als A, zich buiten in de buurt van zijn woning bevond. De zaak is aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad na een vrijspraak in eerste aanleg. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de cassatiemiddelen die zijn ingediend door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat D.J.M. Dammers.

De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de bewezenverklaring van opzet beoordeeld en vastgesteld dat het hof terecht heeft geoordeeld dat er een aanmerkelijke kans was dat A door een of meer kogels zou worden getroffen. Dit oordeel is niet in strijd met de wet en is toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof niet kunnen honoreren, en heeft besloten het beroep te verwerpen.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 16 januari 2024, en het arrest is gewezen door vice-president V. van den Brink, samen met raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P. Bakker. De zaak is geregistreerd onder nummer 22/01539.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01539
Datum16 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2022, nummer 23-004478-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.3 tot en met 2.10.

3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 januari 2024.