Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
27 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat N. van Schaik. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene was veroordeeld voor handel in MDMA en witwassen. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak ook gebogen over de berekeningsmethoden voor de bepaling van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de transactieberekening en de methode van kasopstelling aan de orde kwamen. De vraag was of de transactieberekening het meest aansluit bij het voordeel dat de betrokkene daadwerkelijk heeft behaald, terwijl de methode van kasopstelling tot een hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel leidt. Daarnaast werd er gekeken naar de aanwijzingen dat de betrokkene heeft gehandeld in precursoren en of dit kan worden beschouwd als soortgelijke feiten in de zin van artikel 36e.2 (oud) Sr.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de handel in precursoren als strafbaar kan worden beschouwd en als grondslag kan dienen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft het beroep van de betrokkene verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.