Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
27 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag van 14 oktober 2021. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1971 is geboren. De betrokkene was eerder veroordeeld voor handel in MDMA en witwassen. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de berekeningsmethode voor de ontneming van voordeel het meest aansluit bij het daadwerkelijk behaalde voordeel van de betrokkene. Hierbij werd de transactieberekening vergeleken met de methode van kasopstelling, waarbij de eerste methode leidt tot een lager bedrag aan ontneming dan de tweede. Daarnaast werd onderzocht of er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene ook had gehandeld in precursoren, wat zou kunnen kwalificeren als soortgelijke feiten onder artikel 36e.2 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de handel in precursoren als strafbaar kon worden beschouwd en dat dit als grondslag voor ontneming kon dienen. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene over de uitspraak van het hof verworpen, zonder verdere motivering, omdat de vragen niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht. Het beroep is daarmee verworpen.