ECLI:NL:HR:2023:974

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
21/01149
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan opzettelijk doen van onjuiste aangiften ingevolge Wet BPM door B.V. die zich bezighoudt met invoer van personenauto’s, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, eigenaar van [A] B.V., werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften in het kader van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Wet BPM). De tenlastelegging omvatte meerdere specifieke auto’s en de verdachte werd verweten dat hij opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens had ingevuld in de aangiften, waardoor te weinig belasting werd geheven. Het hof had de verdachte eerder veroordeeld, maar de Hoge Raad moest beoordelen of de bewezenverklaring en de rechtsopvatting van het hof juist waren. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de tenlastelegging niet had verlaten en dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt de cassatiemiddelen en vermindert de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en twee weken, omdat de redelijke termijn was overschreden. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de onjuiste aangiften en de rol van de B.V. in de belastingfraude.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01149
Datum27 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 maart 2021, nummer 21-003950-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens - kort gezegd - het feitelijk leidinggeven aan (i) het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften, (ii) omkoping van een ambtenaar en (iii) valsheid in geschrifte, telkens meermalen gepleegd door [A] B.V. waarvan de verdachte eigenaar was. Deze B.V. dreef een onderneming die zich hoofdzakelijk bezig hield met de verkoop van personenauto’s, afkomstig uit het buitenland. De onjuiste belastingaangiften betroffen onder meer de aangiften die de B.V. moest doen ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM).
2.2.1
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“ [A] B.V. op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 november 2013, in Apeldoorn en/of Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere(n) rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijk(e) perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een groot aantal (D-174), althans een of meerdere, bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer(dere) (elektronische) aangifte(n) ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, waaronder:
- de op of omstreeks 12 februari 2010 gedane aangifte/melding BPM voor de BMW 530i met het VIN [001] (D-108d); en/of
- de op of omstreeks 4 augustus 2010 gedane aangifte/melding BPM voor de Audi A6 met het VIN [002] (D-097d); en/of
- de op of omstreeks 26 mei 2011 gedane aangifte/melding BPM voor de Audi A8 met het VIN [003] (D-099c); en/of
- de op of omstreeks 7 november 2011 gedane aangifte/melding BPM voor de Audi A8 met het VIN [004 ] (D-089e); en/of
- de op of omstreeks 2 april 2012 gedane aangifte/melding BPM voor de Mercedes-Benz ML 350 met het VIN [005] (D-156); en/of
- de op of omstreeks 27 december 2012 gedane aangifte/melding BPM voor de Maserati Grancabrio met het VIN [006] (D-157); en/of
- de op of omstreeks 31 januari 2013 gedane aangifte/melding BPM voor de Audi A6 met het VIN [007] (D-158); en/of
- de op of omstreeks 17 oktober 2013 gedane aangifte/melding BPM voor de Audi Q7 met het VIN [008] (D-148d);
onjuist of onvolledig heeft/hebben gedaan bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst Noord, kantoor Groningen, althans de Belastingdienst in Nederland, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat er geen, dan wel te weinig belasting werd geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan dat op de aangifte(n) (telkens)
- een te lage grondslag voor de berekening van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen werd ingevuld, en/of
- een te lage en/of onjuiste historische nieuwprijs (PGA-waarde) werd ingevuld, en/of
- aangeleverde koerslijst afkomstig van/uit Autotelex en/of Xray een te lage en/of onjuiste catalogusprijs en/of bedrag aan accessoires werd ingevuld en/of één of meer(dere) ander(e) bedrag(en) te laag en/of onjuist werd(en) ingevuld, en/of
- de historische nieuwprijs op een te laag en/of onjuist bedrag werd vastgesteld, en/of
- de historische nieuwprijs middels een zogeheten BPM 18 formulier naar een te laag en/of onjuist bedrag werd bijgesteld, en/of
- in Applicatie BPM Douane een te laag en/of onjuist bedrag voor de historische nieuwprijs (PGA-waarde) en/of netto accessoiresprijs werd ingevuld, en/of
- ten onrechte één of meerdere voertuig(en) bestempeld werd(en) als zijnde gebruikte voortuigen, terwijl deze voor de aangifte(n) BPM als nieuw voertuig aangegeven zou(den) moeten worden,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al dan niet tezamen met een ander of anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte, al dan niet tezamen met een ander of anderen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.”
2.2.2
Daarvan is bewezenverklaard dat:
“ [A] B.V. in de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 november 2013, in Nederland, telkens opzettelijk meerdere, bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten meerdere (elektronische) aangiften ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst Noord, kantoor Groningen, althans de belastingdienst in Nederland, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat er te weinig belasting werd geheven hebbende die onjuistheid of onvolledigheid telkens hierin bestaan dat op bij de aangiften behorende meldingen, waaronder:
• de op 12 februari 2010 gedane melding BPM voor de BMW 530i met het VIN [001] (D-108d); en
• de op 4 augustus 2010 gedane melding BPM voor de Audi A6 met het VIN [002] (D-097d); en
• de op 26 mei 2011 gedane melding BPM voor de Audi A8 met het VIN [003] (D-099e); en
• de op 7 november 2011 gedane melding BPM voor de Audi A8 met het VIN [004 ] (D-089e); en
• de op 2 april 2012 gedane melding BPM voor de Mercedes-Benz ML 350 met het VIN [005] (D-156); en
• de op 27 december 2012 gedane melding BPM voor de Maserati Grancabrio met het VIN [006] (D-157); en
• de op 31 januari 2013 gedane melding BPM voor de Audi A6 met het VIN [007] (D-158); en
• de op 17 oktober 2013 gedane melding BPM voor de Audi Q7 met het VIN [008] (D-148d);
- een te lage grondslag voor de berekening van de belasting van personenauto's werd ingevuld, en/of
- een te laag bedrag aan accessoires werd ingevuld en/of één of meer(dere) ander(e) bedrag(en) te laag en/of onjuist werd(en) ingevuld, en/of
- ten onrechte één of meerdere voertuig(en) bestempeld werd(en) als zijnde gebruikte voertuigen, terwijl deze voor de aangifte(n) BPM als nieuw voertuig aangegeven zou(den) moeten worden, aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.”
2.2.3
Ten laste van de verdachte is onder 2 primair bewezenverklaard dat:
“ [A] B.V., in de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 november 2013, in Nederland, aan een ambtenaar giften heeft gedaan en diensten heeft aangeboden, te weten:
- meerdere geldbedragen, en
- onderdelen en/of reparaties voor zijn voertuig, zonder daarvoor te hoeven betalen of tegen gereduceerd tarief, en
- brandstof voor zijn privévoertuig, en
- meerdere wasbonnen voor het laten wassen van voertuigen,
met het oogmerk om hem (de ambtenaar) te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, te weten:
- het laten doen van onjuiste meldingen BPM, en/of
- het invoeren van onjuiste gegevens ten behoeve van de meldingen BPM, en/of
- het zonder controle doorvoeren en invoeren en accorderen van onjuiste meldingen BPM, en/of
- het geven van een fiscaal akkoord op onjuiste meldingen BPM,
aan welke verboden gedragingen verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven.”
2.3.1
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof in het volgens de zogenoemde Promiswerkwijze uitgewerkte arrest onder meer het volgende overwogen:
“Het bewijs
De raadsman heeft op de gronden, zoals weergegeven in zijn ter ‘s hofs terechtzitting overgelegde pleitnota, het verweer strekkende tot vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten herhaald.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Verdachte is eigenaar en enig aandeelhouder van [A] B.V. en in die hoedanigheid geeft hij leiding aan deze onderneming. Het bedrijf houdt zich voornamelijk bezig met invoer van auto’s uit het buitenland en het is vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de BPM).
Op grond van de BPM wordt belasting geheven met betrekking tot onder meer personenauto’s, welke belasting verschuldigd is bij registratie daarvan in het kentekenregister van de RDW. Indien deze belasting verschuldigd is, dient deze in beginsel op aangifte te worden voldaan voordat het motorrijtuig op naam is gesteld in het kentekenregister van de RDW, dan wel vóór de aanvang van het gebruik ervan. Degene die voor een personenauto een aanvraag doet voor de inschrijving in het kentekenregister, is gehouden daarbij voor dat motorrijtuig het bedrag aan belasting ingevolge de BPM op te geven. Voor een ondernemer die in het kader van bedrijfsuitoefening regelmatig om inschrijving in het kentekenregister verzoekt voor personenauto’s die op naam van een ander worden gesteld, zoals bij de onderneming van verdachte het geval is, geeft de BPM de mogelijkheid om de belasting ‘per tijdvak’ te voldoen. Deze ondernemer dient van iedere ingevoerde auto een melding te doen bij de Belastingdienst, om vervolgens (zoals in de onderhavige situatie) per maand aangifte te doen in het kader van de BPM. De hoogte van het verschuldigde bedrag aan belasting wordt vastgesteld op grond van de in het voorafgaande tijdvak (van een maand) ingediende meldingen, die als bijlage bij de aangifte moeten worden gevoegd. Tussen de in een bepaald tijdvak gedane meldingen en aangifte in het kader van de BPM over dat tijdvak bestaat zodoende een rechtstreeks verband: zonder melding(en) geen aangifte en de aangifte is niet compleet zonder de bijbehorende melding(en).
Onder 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat onder zijn feitelijke leiding in de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 november 2013 (zijnde een periode van ruim vier jaren en vier maanden) een groot aantal bij de Belastingwet voorziene aangiften opzettelijk onjuist of onvolledig is gedaan door [A] B.V., terwijl dat feit er telkens toe strekte dat er geen, dan wel te weinig belasting werd geheven. Het hof verstaat de tenlastelegging onder 1 aldus dat daar ter illustratie en ter onderbouwing van de ten laste gelegde periode in de tenlastelegging een achttal specifieke personenauto’s is genoemd, te weten twee in 2010 gemelde auto’s, twee in 2011 gemelde auto’s, twee in 2012 gemelde auto’s en twee in 2013 gemelde auto’s. Opmerking verdient daarbij dat melding(en) en bijbehorende aangifte telkens in het tijdvak van dezelfde maand plaatsvonden. Het hof leest, met de rechtbank, de tenlastelegging zo dat aan iedere bij de genoemde auto’s behorende melding in het kader van de BPM een zodanig gebrek kleefde, dat als gevolg daarvan uit de bij die melding behorende aangifte in het kader van de BPM een te laag bedrag aan af te dragen belasting kon voortvloeien. Deze lezing vindt ook steun in de toelichting die de officier van justitie blijkens het vonnis op de tenlastelegging heeft gegeven.
Anders dan de raadsman op de terechtzitting van het hof heeft aangevoerd hoeft, om tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde te komen, dus niet voor iedere in de ten laste gelegde periode door [A] B.V. ingevoerde auto te worden vastgesteld dát en in welke mate te weinig belasting is geheven. Dit geldt ook voor de in de tenlastelegging ter illustratie genoemde auto’s. De advocaat-generaal heeft terecht gesteld dat het erom gaat dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de door [A] B.V. gehanteerde werkwijze - het indienen van (een) onjuiste melding(en) en het vervolgens op basis van die melding(en) doen van aangifte - strekte tot betaling van geen, of te weinig belasting.
Het hof neemt - voor zover hierna is vermeld - ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de overweging van de rechtbank onder het kopje “Bewijsoverwegingen” over, te weten:
“De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het doen van onjuiste aangiftes BPM door zijn bedrijf [A] B.V. Daartoe kan in de eerste plaats worden gewezen op de bekennende verklaringen die verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 1] in algemene zin tegenover de FIOD hebben afgelegd. Hieraan doet niet af dat verdachte ter zitting zijn eerder afgelegde verklaringen heeft genuanceerd en [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris zijn eerdere verklaringen heeft ingetrokken. Beide verdachten hebben immers zeer gedetailleerde en met elkaar overeenkomende verklaringen afgelegd over de wijze waarop verdachte gedurende een langere periode namens [A] B. V. onjuiste meldingen BPM heeft gedaan. Daarnaast wijst de rechtbank op de bevindingen van [betrokkene 2] , BPM-deskundige bij de Belastingdienst, zoals die in het dossier zijn opgenomen. Kort samengevat houden deze bevindingen in dat het merendeel van de meldingen die [A] in de ten laste gelegde periode heeft gedaan, onjuist zijn en tot te lage aangiftes hebben geleid. Op grond van de verklaringen van beide verdachten en de bevindingen van [betrokkene 2] staat derhalve genoegzaam vast dat verdachte een groot aantal van de op naam van [A] B.V. ingediende meldingen BPM onjuist heeft ingevuld en heeft ingediend bij de BPM-kantoren waar [betrokkene 1] werkzaam was, waarna deze meldingen telkens van een fiscaal akkoord zijn voorzien. Vervolgens zijn deze onjuiste meldingen telkens (ongewijzigd) door verdachte gebruikt als basis voor de gedurende de ten laste gelegde periode bij de Belastingdienst binnengekomen aangiftes BPM op naam van [A] B.V., met als automatisch gevolg dat deze aangiftes eveneens onjuist zijn gedaan.
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank ten aanzien van de [...] in de tenlastelegging geconcretiseerde meldingen, en daarmee tevens ten aanzien van de aangiftes waarvan deze meldingen later deel uitmaakten, als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat verdachte niet over elk van deze auto’s specifiek door de FIOD is ondervraagd. Hoewel verdachte in algemene zin wel heeft verklaard dat hij op grootschalige wijze onjuiste meldingen deed, ziet de rechtbank zich derhalve toch per melding voor de vraag gesteld of verdachte deze melding bewust onjuist heeft gedaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat, zoals ter terechtzitting ook meermalen aan de orde is gekomen, het vaststellen van de eigenschappen en de waarde van een auto - de aspecten die op het meldingsformulier moeten worden ingevuld - geen exacte wetenschap is en in sommige gevallen redelijkerwijs tot discussie aanleiding kan geven. Voor de vaststelling dat verdachte de melding (en derhalve later de daarop gebaseerde aangifte) opzettelijk onjuist heeft gedaan, is derhalve nodig dat er sprake is van evidente, niet voor discussie vatbare verschillen tussen de daadwerkelijke eigenschappen van de auto en de eigenschappen die verdachte op het meldingsformulier heeft ingevuld - bijvoorbeeld de kleur van een auto of de wijze van schakeling.
Aan de hand van dit criterium overweegt de rechtbank dat bij de onder het eerste tot en met het vijfde gedachtestreepje opgenomen auto 's sprake is van evident onjuiste meldingen, omdat op het meldingsformulier telkens niet is aangegeven dat:
- de BMW 530i (VIN [001] ) in werkelijkheid beschikte over leren bekleding, een automatische versnelling en sportstoelen;
- de Audi A6 (VIN [002] ) in werkelijkheid beschikte over leren bekleding, een glazen kanteldak, een trekhaak en zwart van kleur was;
- de Audi A8 (VIN [003] ), waarover medeverdachte [betrokkene 1] overigens een uitdrukkelijke bekennende verklaring heeft afgelegd, in werkelijkheid beschikte over leren bekleding en een navigatiesysteem;
- de Audi A8 (VIN [004 ] ) in werkelijkheid beschikte over leren bekleding;
- de Mercedes-Benz ML 350 (VIN [005] ) in werkelijkheid beschikte over een automatische versnelling en een "sportpakket” aan accessoires.
[...]
Concluderend stelt de rechtbank vast dat verdachte [...] ten aanzien van de vijf hierboven genoemde auto ’s een (opzettelijk) onjuiste melding BPM heeft gedaan door diverse eigenschappen en accessoires van deze auto’s niet te vermelden. Verdachte heeft op deze wijze telkens een te lage grondslag voor de berekening van de aan te geven BPM opgevoerd. [A] B.V. heeft vervolgens op grond van deze onjuiste meldingen in de ten laste gelegde periode onjuiste aangiftes BPM gedaan, aan welke handeling verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven. Deze onjuiste aangiftes strekten er bovendien telkens toe, zoals uit het voorgaande volgt, dat te weinig belasting werd geheven.”
Het hof overweegt daarnaast ten aanzien van de onder het zesde tot en met het achtste gedachtestreepje opgenomen auto’s dat eveneens sprake is van evident onjuiste meldingen, omdat op het meldingsformulier telkens niet is aangegeven dat:
- de Maserati Grancabrio (VIN [006] ), anders dan opgegeven, feitelijk nieuw was. Deze auto is op 14 december 2012 gekocht van [B] . Op de factuur staat onder meer aangegeven dat de kilometerstand van die auto op dat moment 50 km bedraagt, en uit de specificatie die bij deze verkoop hoort blijkt dat handelsprijs voor deze auto in déze specifieke uitvoering € 156.810,00 bedraagt. Op deze specificatie (een zogenaamde “verbindliche Neuwagenbestellung”) is met de hand geschreven: “3 Tage Zulassung in Deutschland. Hauspreis netto 112.000 €”;
- de Audi A6 (kenteken [kenteken 1] ), anders dan opgegeven, feitelijk nieuw was. Deze auto is op 28 januari 2013 in Cochem (Duitsland) voor het eerst op kenteken gezet met als aantal voorgaande eigenaren "0" (nul). Dezelfde dag is het voertuig in Nederland voor het eerst op kenteken gezet;
- de Audi Q7 (kenteken [kenteken 2] ), anders dan opgegeven, feitelijk nieuw was. Deze auto is op 10 september 2013 voor het eerst in NL toegelaten en op 17 oktober 2013 is door [A] B.V. fiscale aangifte van deze auto gedaan. De historische nieuwprijs van deze auto is € 83.663,00 en als inkoopwaarde is door de handelaar (zijnde [A] B.V.) opgegeven € 58.998,00. Dat het een echt nieuwe auto betrof, blijkt onder meer uit een proces-verbaal waarin verbalisanten relateren dat de auto er nieuw uitzag en dat de kilometerstand ervan 29,1 km bedroeg.
Ten aanzien van deze laatstgenoemde auto (de Audi Q7 met kenteken [kenteken 2] ) overwoog de rechtbank abusievelijk dat verdachte op het moment van de melding in het kader van de BPM op 17 oktober 2013 gedetineerd zat. Nu dit niet het geval was, kan ook het tenlastegelegde ter zake van deze Audi Q7 wettig en overtuigend worden bewezen. Ten overvloede zij hierbij nog daargelaten dat een detentie van verdachte ten tijde van een melding of aangifte in het kader van de BPM, een bewezenverklaring van het feitelijke leiding geven aan een dergelijke melding/aangifte door een medewerker van de onderneming niet uitsluit.
De voormelde conclusie die de rechtbank trekt ten aanzien van de vijf eerstgenoemde auto’s in de tenlastelegging geldt derhalve eveneens ten aanzien van de overige auto’s, zodat ook ten aanzien daarvan heeft te gelden dat telkens een te lage grondslag voor de berekening van de aan te geven BPM is opgevoerd. [A] B.V. heeft vervolgens op grond daarvan in de ten laste gelegde periode onjuiste aangiftes in het kader van de BPM gedaan, aan welke handeling verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven. Deze onjuiste aangiftes strekten er ook nu telkens toe, zoals uit het voorgaande volgt, dat te weinig belasting werd geheven.
Ten aanzien van de stelling van verdachte met betrekking tot de waardedaling van rijk uitgeruste voertuigen overweegt het hof het volgende.
Het hof volgt verdachte niet in zijn op ’s hofs terechtzitting aangevoerde stelling die er - zakelijk weergegeven - op neerkomt dat een erg luxe uitgevoerde auto, die is uitgerust met bijzonder veel accessoires zodanig in waarde vermindert, dat de waarde ervan op zeer korte termijn lager uitkomt dan eenzelfde auto in een standaard uitvoering en zonder accessoires. Niet alleen heeft verdachte deze stelling onvoldoende onderbouwd, maar evenmin valt deze stelling te begrijpen in het licht van de uit het dossier voortvloeiende werkwijze van [A] B.V. door telkens opgave te doen van zo standaard mogelijke auto’s waarbij telkens zo min mogelijk accessoires werden opgegeven en in sommige gevallen zelfs de ‘af fabriek’ gemonteerde accessoires niet werden opgegeven. Het hof gaat daarom aan deze stelling voorbij.
Ten aanzien van het verweer dat, doordat verschillende systemen (koerslijsten) voor vaststelling van de grondslag voor de BPM-heffing tot verschillende uitkomsten leiden, sprake is van een grijs gebied en dat daardoor de vaststelling van die grondslag geen exacte wetenschap is, als gevolg waarvan ook de voor het bewijs van opzet vereiste wil ontbreekt, overweegt het hof het volgende.
Het moge zo zijn dat met gebruikmaking van verschillende koerslijsten, zoals bijvoorbeeld van Autotelex of van X-ray, in de grondslag voor de BPM-heffing voor een en dezelfde auto grote verschillen kunnen voorkomen. Dit doet niet af aan de omstandigheid dat het in de onderhavige zaak gaat om het bewust - en daarmee opzettelijk - verstrekken van onjuiste informatie ten aanzien van de uitvoering en/of uitrusting en/of leeftijd van de in te voeren auto’s. Dit staat geheel los van de gestelde feitelijke onduidelijkheid bij de vaststelling van de grondslag voor de BPM-heffing en het hof gaat daarom aan dit verweer, als niet ter zake doende, voorbij.
Het hof neemt - voor zover hierna is vermeld -ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde de volgende overwegingen van de rechtbank over, te weten:
“Verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] hebben over de beschuldiging van omkoping bij de FIOD uitgebreide en gedetailleerde verklaringen afgelegd. Kort samengevat komen die verklaringen op het volgende neer.
[betrokkene 1] was in de ten laste gelegde periode werkzaam bij de Belastingdienst, onder meer op de frontoffice van het onderdeel dat zich bezighield met de BPM in Groningen, waar verdachte de meldingen BPM ten name van [A] BV indiende. Tussen verdachte en [betrokkene 1] is in de loop van de tijd een relatie ontstaan waarbinnen de door verdachte ingediende meldingen BPM zonder meer door [betrokkene 1] geaccepteerd werden, ook als hij wist dat deze niet juist waren, en vervolgens werden voorzien van een fiscaal akkoord, hetzij door [betrokkene 1] zelf hetzij door anderen die vanwege de acceptatie van de melding door [betrokkene 1] geen reden hadden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Verdachte had hier op meerdere manieren voordeel van. In de eerste plaats kon [A] BV door de medewerking van [betrokkene 1] sneller over het kenteken voor de betreffende auto beschikken en vertegenwoordigde deze officieel een lagere waarde dan in werkelijkheid het geval was, hetgeen een concurrentievoordeel opleverde ten opzichte van andere importeurs van auto ’s. In de tweede plaats werd door het accorderen van onjuiste meldingen BPM voorkomen dat in een later stadium door de Belastingdienst zou worden gesignaleerd dat de daarop gebaseerde aangiftes BPM eveneens onjuist waren, en werd derhalve eveneens voorkomen dat deze aangiftes niet zouden worden geaccepteerd en/of een naheffingsaanslag zou worden opgelegd. [betrokkene 1] ontving in de ten laste gelegde periode van verdachte verschillende giften en diensten, waaronder geldbedragen die - afgaand op de verklaringen van beide verdachten - in totaal tussen de € 10.000,- en € 15.000,- bedroegen. Hoewel nooit expliciet is uitgesproken dat deze giften werden gedaan in ruil voor de medewerking van [betrokkene 1] bij het accepteren van onjuiste meldingen BPM, blijkt uit hun beider verklaringen dat zij er van doordrongen waren dat het één met het ander in verband stond”.”
2.3.2
De bewezenverklaring steunt verder onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage VI-01 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 11 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Ik ben in februari 2007 met [A] B.V. begonnen en ik ben de feitelijk leidinggevende van [A] B.V. Ik ben degene die alles doet en de mensen om mij heen doen wat ik ze aangeef. Het meeste doe ik aan import van auto’s. Dat is dan de inkoop in het buitenland. Ik zorg dat de auto’s hier naartoe komen en voer ze in bij de belastingdienst in Groningen. Daar komt de BPM-aangifte in beeld. Het gaat om de grotere middenklasse en de duurdere soort auto’s.
2. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage Vl-02 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 11 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Ik heb sinds 2008 een vergunning als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992. Daar staat onder meer in dat ik maandelijks aangifte moet doen. Deze aangifte doet [betrokkene 5] namens [A] B.V. Ik ga met de buitenlandse auto met het buitenlandse kenteken naar de RDW. De auto wordt opgenomen en in een systeem gezet. Daarna maak ik de BPM-aangifte. Ik kan aan de hand van een taxatie-systeem de BPM-berekening maken. Ik gebruik meestal de koerslijst uit X-Ray, AutoTelex. Als een auto in de folie staat, dan is ie natuurlijk nieuw. Ik voer alleen voor garagehouders nieuw in, als ze voor garagehouders zijn die de auto als nieuw wil verkopen.
We gaven de BPM-aangiften aan bij het loket in Groningen bij de front-office, maar we gaven de BPM-aangiften ook aan [betrokkene 1] mee als hij op de zaterdag bij ons een kopje koffie kwam drinken. Hij nam meestal de BPM-aangiften mee van onze keuringen bij de RDW op donderdagmiddag en vrijdag. Hij nam de aangiften mee en deed ze af op kantoor in Emmen. Ik weet dat hij meestal dinsdags en donderdags in Groningen werkte. Ik was er kind aan huis. Van de 2.500 auto’s die ik in de afgelopen jaren heb aangegeven, is de meerderheid niet daadwerkelijk bekeken.
3. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage Vl-05 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 13 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Een auto waarvoor ik de BPM-aangifte verzorg, factureer ik naar de klant voor wat betreft mijn vergoeding en de BPM afzonderlijk. Bij een auto waar ik veel voordeel op kan creëren vraag ik een hogere vergoeding. Met creëren bedoel ik het misbruiken van X-Ray om het BPM-bedrag zo laag mogelijk te houden. Ik ben me ervan bewust dat ik hierdoor fraudeer.
4. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage VI-06 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 13 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Ik gaf bij mijn BPM-aangiften nooit de accessoires op. De auto’s die ik als nieuw had moeten aangeven, heb ik als gebruikt aangegeven na afschrijving met behulp van X-Ray. Als het gaat over nieuw of gebruikt, dan heb ik het over vijftig auto’s die ik als nieuw had moeten aangeven. Het klopt dat ik op 17 september 2013 door [betrokkene 1] ben gebeld over een Audi Q7 waar de folie omheen zat en dat die auto splinternieuw was. Het klopt ook dat ik deze Audi Q7 op 1 oktober 2013 als gebruikte auto heb aangegeven bij de belastingdienst. Deze auto had een buitenlandse registratie en was niet daadwerkelijk gebruikt. Door middel van X-Ray is de afschrijving als gebruikte auto ook zo gerealiseerd waardoor te weinig BPM is afgedragen.
5. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage VI-07 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 18 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Ik denk dat ik in 90% van de gevallen de accessoires niet heb aangegeven. Door zo te handelen kwam ik tot de prijs, inclusief BPM. Ik voelde me daarin gesteund door het niet-corrigeren door [betrokkene 1] , het door hem afhalen van de BPM-aangiften en de snelle service daardoor. Ik gaf willens en wetens de accessoires niet aan voor de BPM, het was voor mij gewoon een methode om de BPM te bepalen.
Ik heb de koerslijsten op verschillende onderdelen gemanipuleerd ten behoeve van de BPM-aangiften. Dat was mijn werkwijze ook om zo ‘min’ mogelijk te betalen aan BPM. Ik paste X-Ray vaker aan. Dat kon de kleur zijn, de goedkoopste uitvoering, een versnellingsbak in plaats van een automaat, een stationcar gaf ik niet zo aan, maar ik gaf de vijfdeurs uitvoering aan. Ik wilde gewoon zo weinig mogelijk BPM afdragen.
Natuurlijk was ik erop uit om de BPM zo laag mogelijk te houden, dat was mijn bedrijfswinst. Om mijn vier grootste klanten van dienst te zijn, had ik baat bij een snelle afhandeling en bij een zo laag mogelijke afdracht van de BPM. Dat de aangiften bewust en opzettelijk onjuist zijn ingediend is het gevolg daarvan.
6. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage VI-03 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 12 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte:
Als [betrokkene 6] , die bij de RDW op de front-office in Groningen werkte, het over wasbonnen heeft, kan ik wel vertellen dat zowel de mensen van de belastingdienst als van de RDW van mij een strook met 10 wasbonnen per twee maanden kregen. Ik wil wel aangeven dat ik [betrokkene 1] faciliteerde voor het gemak. Hij kreeg van mij weleens een tank benzine. Dat gaat om gemiddeld twee keer per maand dat hij op mijn rekening tankte en daarbij mocht hij het Travel Card-pasje gebruiken van [A] B.V. Ik kan alleen maar aangeven dat ik [betrokkene 1] en zijn collega’s [betrokkene 6] en [betrokkene 7] heb ‘gepleased’.
7. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage VI-05 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 13 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Eigenlijk accepteerde [betrokkene 1] stilzwijgend mijn foute BPM-aangiften. (...)
8. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage Vl-07 bij het proces-verbaal met dossiernummer 51414, d.d. 18 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte:
(...)
Vraag: U heeft verklaard dat u [betrokkene 1] een contant geldbedrag tussen de € 5.000,00 en € 10.000,00 heeft gegeven. Hoeveel geld heeft u nu totaal vanaf 2009 aan [betrokkene 1] gegeven in ruil voor zijn hulp al dan niet bewust bij uw onjuiste aangiften en heeft u dit ook ergens vastgelegd?
Antwoord gehoorde: ik blijf echt bij het bedrag van € 10.000,00 dat ik hem totaal heb gegeven. Daarnaast de goederen en diensten zoals ik die heb genoemd in mijn verklaring.
(...)
10. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage G18-05 (oorspronkelijk VI-04 in het dossier van medeverdachte [betrokkene 1] ) bij het proces-verbaal met dossiernummer 52346, d.d. 13 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1] :
Ja die vijfhonderd euro die klopt. Dat zat in een envelop, precies zoals [verdachte] het heeft gezegd. Ik heb het gekregen in een gesloten envelop in de hal van mijn woning in [plaats] . Hij attendeerde mij erop dat er tussen de aangiften die hij mij bracht wat voor mij tussen zat. Ik heb dat gewoon aangenomen.
Ik heb vanaf 2010 wel meer dan tien keer vijfhonderd euro contant van [verdachte] ontvangen. Het bedrag dat ik kreeg was altijd vijfhonderd euro. De biljetsamenstelling was altijd anders. Het geld werd gewoon aan mij door [verdachte] overhandigd. Ik vond het prima dat ik het kreeg. Ik was mij ervan bewust dat de aangiften van de duurdere auto’s door [verdachte] onjuist werden gedaan. Dat gebeurde opzettelijk.
Ik heb geld van [verdachte] aangenomen als vergoeding voor het afwerken van aangiften terwijl ik wist dat er een fout in zat. Hij had trucjes gevonden om meer BPM af te schrijven. Ik wist dat [verdachte] met de kleurunie en de handgeschakeld/automaat rommelde. Het is er ingeslopen dat ik geld van [verdachte] aanneem. Het is ergens begonnen in 2009. Het was al voor de back-office-periode in Emmen.
11. Een proces-verbaal van verhoor van een verdachte (bijlage V1-06 bij het proces-verbaal met dossiernummer 52346, d.d. 21 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1] op de vraag of hij iets heeft toe te voegen aan hetgeen hij eerder die dag heeft verklaard: Ik wist dat [verdachte] opzettelijk onjuiste aangiften indiende. Ik ontving geld van [verdachte] om bewust de andere kant op te kijken. Daarmee bedoel ik dat ik opzettelijk door [verdachte] onjuist ingediende BPM-aangiften één-op-één zonder correctie heb geaccepteerd.”

3.Wettelijk kader

3 De volgende bepalingen zijn in het bijzonder van belang, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde:
- artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover van belang:
“Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet (...), wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting (...)”
- artikel 6 Wet BPM:
“1. De belasting moet op aangifte worden voldaan.
2. In afwijking van artikel 10, tweede lid, en artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen:
a. moet de belasting, indien deze verschuldigd is:
1°. ter zake van de registratie van een personenauto of motorrijwiel, worden betaald voordat het kenteken op naam is gesteld;
(...)
b. wordt de aangifte gelijktijdig met de betaling gedaan.
(...)”
- artikel 7 Wet BPM:
“1. Indien voor een personenauto of een motorrijwiel de aanvraag voor de opgave van een kenteken geschiedt door een ander dan degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld, is, in afwijking van artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ander gehouden de belasting op aangifte te voldoen namens degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld.
2. Degene die voor een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto een aanvraag doet voor de opgave van een kenteken, is gehouden daarbij voor dat motorrijtuig het bedrag aan belasting ingevolge de artikelen 9 tot en met 9c op te geven.”
- artikel 8 (oud) Wet BPM, zoals dat luidde tot 1 januari 2012:
“In afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel
a, onder 1°, kan de inspecteur een ondernemer die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en die in het kader van zijn bedrijfsuitoefening regelmatig om opgave van een kenteken verzoekt voor personenauto’s of motorrijwielen waarvan het kenteken op naam van een ander wordt gesteld, op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestaan de belasting per tijdvak te voldoen.”
- artikel 8 (oud) Wet BPM, zoals dat luidde vanaf 1 januari 2012:
“In afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, kan de inspecteur, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, een ondernemer die in het kader van zijn bedrijfsuitoefening regelmatig om opgave van een kenteken verzoekt voor personenauto’s of motorrijwielen waarvan het kenteken op naam van een ander wordt gesteld, op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestaan de belasting per tijdvak te voldoen.”
- artikel 6, leden 1 en 2 (oud) Uitvoeringsregeling BPM 1992, zoals dat luidde tot 1 januari 2012:
“1. De toestemming als bedoeld in artikel 8, van de wet wordt verleend aan een ondernemer die een zodanige administratie voert dat daarin naar het oordeel van de inspecteur op duidelijke en overzichtelijke wijze alle voor de heffing van de belasting van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.
2. De administratie dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van de data van de tenaamstelling van de kentekens van motorrijtuigen waarvoor een kenteken is aangevraagd.”
- artikel 6 leden 1 en 2 Uitvoeringsregeling BPM 1992, zoals dat luidt vanaf 1 januari 2012:
“1. De toestemming als bedoeld in artikel 8, van de wet wordt verleend aan een ondernemer die een zodanige administratie voert dat daarin naar het oordeel van de inspecteur op duidelijke en overzichtelijke wijze alle voor de heffing van de belasting van belang zijnde gegevens zijn opgenomen. De inspecteur kan ter zake nadere voorwaarden en beperkingen stellen, waarbij de toestemming voor gebruikte motorrijtuigen kan worden beperkt tot motorrijtuigen waarvoor de vermindering ingevolge artikel 10, eerste lid, van de wet, wordt vastgesteld op de voet van artikel 10, zesde lid, van de wet.
2. De administratie dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van de tijdstippen van het afschrijvingsmoment, de inschrijving en de tenaamstelling van ieder motorrijtuig.”

4.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof wat betreft het onder 1 tenlastegelegde de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Het voert daartoe onder meer aan dat de tenlastelegging inhoudt dat de B.V., waaraan de verdachte feitelijk leiding gaf, “aangiften” voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl de bewezenverklaring inhoudt dat de B.V. de “bij de aangiften behorende meldingen” BPM onjuist of onvolledig heeft gedaan.
4.2.1
Met betrekking tot de toepasselijke regelgeving heeft het hof vastgesteld dat het de onderneming van de verdachte, [A] B.V., op grond van artikel 8 van de Wet BPM was toegestaan om de ingevolge die wet verschuldigde belasting ter zake van de registratie van personenauto’s in het kentekenregister van de RDW per tijdvak van een kalendermaand te voldoen. Zoals verder door het hof is vastgesteld en zoals ook blijkt uit de hiervoor onder 3 weergegeven regelgeving, houdt de daarbij te volgen procedure - kort gezegd - in dat de desbetreffende onderneming (importeur van auto’s) van elke in het kentekenregister op naam te registreren personenauto vooraf schriftelijk melding dient te doen bij de Belastingdienst, dat bij die melding opgave moet worden gedaan van de gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het met betrekking tot die personenauto verschuldigde bedrag aan BPM, en dat diezelfde gegevens - voor de desbetreffende personenauto - de grondslag vormen bij de vaststelling van het totale, met betrekking tot diverse personenauto’s achteraf per tijdvak op aangifte te betalen bedrag aan BPM. Het hof heeft verder vastgesteld dat die werkwijze ook in dit geval is gevolgd. Het hof heeft, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk, in de kern geoordeeld dat de in de tenlastelegging gespecificeerde meldingen zo nauw samenhangen met de daarop gevolgde, door de B.V. gedane aangiften voor de BPM, dat deze een integrerend onderdeel daarvan uitmaken.
4.2.2
Zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.3.1 weergegeven overwegingen heeft het hof de tenlastelegging aldus verstaan dat daarin aan de verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [A] B.V. opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften voor de BPM, door in de aan die aangiften ten grondslag gelegde meldingen, op basis waarvan (kort gezegd) die B.V. de door haar te betalen bedragen aan BPM vaststelde, onjuiste of onvolledige gegevens in te vullen dan wel te doen invullen. Die uitleg is met de bewoordingen van de tenlastelegging niet onverenigbaar en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Uitgaande van die uitleg, en gelet op wat hiervoor is overwogen over de toepasselijke regelgeving, heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten door bewezen te verklaren dat de B.V. de aangiften voor de BPM opzettelijk onjuist of onvolledig heeft gedaan door onvolledige of onjuiste gegevens op te nemen “op de bij de aangiften behorende meldingen”.
4.2.3
Het cassatiemiddel faalt.

5.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde opzettelijk doen van doen van onjuiste of onvolledige aangiften op grond van de Wet BPM, op diverse onderdelen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
5.2
Het hof heeft het volgende vastgesteld. De verdachte gaf, als eigenaar en enig aandeelhouder van [A] B.V., leiding aan die vennootschap. De verdachte heeft verklaard dat hij ten behoeve van de aangiften voor de BPM koerslijsten heeft gemanipuleerd. Ook heeft hij naar eigen zeggen “nooit” de bij de auto horende accessoires opgegeven (of dat “in 90% van de gevallen” niet gedaan), heeft hij auto’s die hij als ‘nieuw’ had moeten aangeven als ‘gebruikt’ opgegeven en was hij “erop uit om de BPM zo laag mogelijk te houden”, wat tot gevolg had “dat de aangiften bewust en opzettelijk onjuist zijn ingediend”. Het hof heeft verder vastgesteld dat de op naam van [A] B.V. voorafgaand aan de registratie van de auto’s in het kentekenregister van de RDW gedane, onjuiste meldingen telkens ongewijzigd door de verdachte zijn gebruikt als basis voor de gedurende de tenlastegelegde periode bij de Belastingdienst binnengekomen aangiften op naam van [A] B.V., als gevolg waarvan deze aangiften eveneens onjuist zijn gedaan. Het hof heeft in dit verband ook vastgesteld dat de verdachte [betrokkene 1] , medewerker bij een BPM-kantoor van de Belastingdienst, heeft omgekocht door [betrokkene 1] geldbedragen te schenken in ruil voor het accorderen van de onjuiste meldingen voor de BPM en voor hulp bij het (doen) accepteren van de onjuiste aangiften voor de BPM. Deze medewerker moest naar eigen zeggen in ruil voor de aangenomen geldbedragen de andere kant op kijken als de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften indiende bij het BPM-kantoor en heeft die door de verdachte ingediende BPM-aangiften één-op-één zonder correctie geaccepteerd.
5.3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer met betrekking tot de in de bewezenverklaring bedoelde BMW 530i (hierna: de BMW 530i), de Audi A6 (VIN [002] ) (hierna: de Audi A6- [002] ), de Audi A8 (VIN [003] ) (hierna: de Audi A8- [003] ) en de Audi A8 (VIN [004 ] ) (hierna: de Audi A8- [004 ] ) dat uit de schriftelijke bescheiden met (overzichten van) autogegevens van de importeur en catalogusgegevens, waarnaar het hof in de op de zogenoemde Promiswerkwijze samengevatte bewijsmiddelen heeft verwezen, niet kan worden afgeleid dat op de bij de aangiften behorende meldingen een “te laag bedrag aan accessoires” is ingevuld, dan wel dat anderszins sprake is van onjuiste dan wel onvolledige opgave zoals bedoeld in de bewezenverklaring. Deze klacht faalt omdat het hof die onjuistheid dan wel onvolledigheid wel uit die bescheiden heeft kunnen afleiden in samenhang met wat de bewijsvoering overigens inhoudt, waaronder de onder 5.2 bedoelde bekennende verklaringen van de verdachte en de met die verklaringen overeenstemmende verklaringen van [betrokkene 1] .
5.3.2
Het cassatiemiddel klaagt verder ten aanzien van een aantal specifiek in de bewezenverklaring genoemde auto’s, waaronder de BMW 530i, de Audi A6 - [002] , de Audi A6 (VIN [007] ) (hierna: de Audi A6- [007] ), de Audi A8- [003] , de Audi A8- [004 ] en de Audi Q7 (VIN [008] ) (hierna: de Audi Q7) dat niet uit de bewijsvoering kan volgen dat zowel sprake is geweest van onjuiste meldingen als van onjuiste aangiften. Deze klacht faalt, gelet op wat het hof heeft vastgesteld over de werkwijze van de verdachte om de meldingen ongewijzigd als basis/grondslag te gebruiken voor de aangiften. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat het hof met betrekking tot de Audi Q7 niet onbegrijpelijk uit de op de zogenoemde Promiswerkwijze samengevatte bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat een aangifte is ingediend en dat met betrekking tot de Audi Q7 en de Audi A6- [007] in de bewezenverklaring naar een bewijsmiddel is verwezen waaruit het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft kunnen afleiden dat een melding is gedaan.
5.3.3
Ook overigens faalt de klacht van het cassatiemiddel voor zover dat betrekking heeft op de aangiften voor de BPM die zijn gedaan met betrekking tot de BMW 530i, de Audi A6- [002] , de Audi A6- [007] , de Audi A8- [003] , de Audi A8- [004 ] , en de Audi Q7. Gelet op de door het hof in de bewijsvoering vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, geeft het oordeel van het hof dat door [A] B.V. opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften zijn gedaan, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. Dat de desbetreffende meldingen aanvankelijk waren goedgekeurd door een of meer ambtenaren van de Belastingdienst doet daar, anders dan in de toelichting op het cassatiemiddel is gesteld, niet aan af.
5.3.4
Voor zover de klacht betrekking heeft op de aangiften voor de BPM die zijn gedaan met betrekking tot de in de bewezenverklaring bedoelde Mercedes-Benz ML 350 en Maserati Grancabrio is het niet nodig deze te bespreken omdat dit onderdeel van de klacht, ook als dat gegrond zou zijn, niet tot cassatie kan leiden. Als de bedoelde onderdelen uit de bewezenverklaring van feit 1 zouden vervallen, wordt immers de aard en de ernst van wat verder is bewezenverklaard (zoals weergegeven onder 2.1, 2.2.2 en 2.2.3) niet aangetast, terwijl ook de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde ongewijzigd blijft.
5.4
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

6.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

7.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.

8.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 juni 2023.